ECLI:NL:CRVB:2015:804
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de intrekking en (mede)terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellante, die vanaf 28 januari 2010 bijstand ontving. Het college van burgemeester en wethouders van Elburg had op basis van een onderzoek van de sociale recherche geconcludeerd dat appellante en appellant, die samen twee kinderen hebben, in de periode van 27 november 2011 tot 6 mei 2012 een gezamenlijke huishouding voerden. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van een aanzienlijk bedrag aan bijstandsuitkeringen. De rechtbank had in een tussenuitspraak geoordeeld dat niet aannemelijk was dat appellanten in de periode van 28 januari 2010 tot 27 november 2011 een gezamenlijke huishouding hadden gevoerd, maar dat dit voor de periode van 27 november 2011 tot 6 mei 2012 wel het geval was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze oordelen en oordeelde dat het college op goede gronden had vastgesteld dat appellanten in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding hadden gevoerd. De Raad benadrukte dat de beoordeling van een gezamenlijke huishouding moet plaatsvinden aan de hand van objectieve criteria, waarbij de persoonlijke motieven en de aard van de relatie van de betrokkenen niet van belang zijn. De verklaringen van de getuige ter zitting waren niet voldoende om de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche te weerleggen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en wees de hoger beroepen van appellanten af.