Uitspraak
3 december 2013, 13/685 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 19 februari 1990 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats na een anonieme melding op 5 september 2011 dat appellanten 'zwart' werkten. Het college van burgemeester en wethouders van Stadskanaal heeft daarop een onderzoek ingesteld, waarbij onder andere waarnemingen zijn verricht en appellanten zijn gehoord. De onderzoeksresultaten leidden tot de conclusie dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van hun werkzaamheden als hulp in de huishouding, kinderoppas en tuinier.
De rechtbank Noord-Nederland heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellanten gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het college heeft vervolgens de bijstand van appellanten ingetrokken over de periode van 4 januari 2005 tot 1 oktober 2012 en de kosten van ten onrechte verleende bijstand teruggevorderd. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij betoogden dat het recht op bijstand over de gehele periode niet kon worden vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat zij recht hadden op bijstand. De Raad concludeert dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond. De Raad oordeelt dat appellanten niet in staat zijn geweest om aannemelijk te maken dat zij recht hadden op bijstand, en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld.