ECLI:NL:CRVB:2015:796
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 6 oktober 2003 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had in het verleden als vrijwilliger lesgegeven en volgde in 2011 een werkstage. In juni 2012 werd appellant door zijn casemanager gebeld, waarna een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn bijstandsverlening werd ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte zonder dit te melden, wat resulteerde in de intrekking van zijn bijstand per 1 september 2012 en een terugvordering van te veel betaalde bijstand.
Appellant diende een nieuwe aanvraag in voor bijstand, die door het college werd afgewezen omdat hij onvoldoende informatie had verstrekt over zijn werkzaamheden. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn casemanager op de hoogte was van zijn werkzaamheden, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan. De Raad bevestigde dat de beëindiging van de bijstand op een onjuiste grondslag was gebaseerd, maar dat de rechtsgevolgen in stand konden blijven omdat appellant niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand.
De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat er een wijziging van omstandigheden was die recht gaf op bijstand na de beëindiging. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, maar de afwijzing van de nieuwe aanvraag werd bevestigd. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.960,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2015.