ECLI:NL:CRVB:2015:791

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
13-6296 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet door de Centrale Raad van Beroep. Appellant ontving sinds 20 augustus 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en zijn bijstandsnorm werd gewijzigd na het samenwonen met zijn partner. Op 5 maart 2013 dienden appellant en zijn partner een aanvraag in voor bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet, omdat de partner zwanger was van een tweede kind. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam wees deze aanvraag af, met de motivering dat de kosten uit eigen middelen moesten worden betaald. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, verwijzend naar eerdere rechtspraak. De rechtbank oordeelde dat de kosten van een babyuitzet tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren, die door de betrokkene zelf moeten worden voldaan. De omstandigheden van appellant, zoals zijn schulden en psychische klachten, werden niet als bijzondere omstandigheden beschouwd die een uitzondering op de regel rechtvaardigen.

In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende had onderbouwd waarom hij niet in staat zou zijn om de kosten zelf te dragen. De Raad bevestigde dat het niet mogelijk is om de kosten van de babyuitzet via een aanvraag voor bijzondere bijstand op de WWB af te wentelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6296 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 november 2013, 13/3913 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015. Voor appellant is
mr. Van der Wal verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.S. Kisoentewari.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 20 augustus 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Nadat appellant is gaan samenwonen met
[naam partner] en haar kind (geboren [in] 2011) is deze norm met ingang van
1 november 2012 gewijzigd in de norm voor gehuwden. Op 5 maart 2013 hebben appellant en [naam partner] bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een babyuitzet omdat [naam partner] zwanger was van een tweede kind met als vermoedelijke geboortedatum [geboortedatum].
1.2.
Bij besluit van 8 mei 2013 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat deze kosten uit eigen middelen moeten worden betaald. Bij besluit van 26 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 8 mei 2013 ongegrond verklaard. Daarbij is in aanmerking genomen dat het hier algemeen gangbare kosten betreft die door reservering vooraf of gespreide betaling achteraf moeten worden voldaan. Het hebben van schulden of het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan worden niet als bijzondere omstandigheden beschouwd en kunnen evenmin op de WWB worden afgewenteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 19 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1586) ongegrond verklaard omdat de kosten van een babyuitzet tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend, die de betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. Daarbij is overwogen dat de omstandigheid dat [naam partner] een schuldsaneringsregeling heeft in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen en appellant schuldhulp krijgt van Plangroep niet tot een ander oordeel leidt, omdat het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen niet als een bijzondere omstandigheid is aan te merken. Hetzelfde geldt voor de stelling dat appellant vanwege zijn psychische klachten niet spoedig uit de bijstand zal geraken. De enkele uitlating van de klantmanager van appellant dat bijzondere bijstand “best zou kunnen worden toegekend” is onvoldoende om daarop een in rechte te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel te kunnen baseren.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onderschreven wordt het oordeel van de rechtbank, en de gronden waarop dat oordeel is gebaseerd, dat appellant terecht niet voor bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet in aanmerking is gebracht. Naar aanleiding van wat daarnaast in hoger beroep nog naar voren is gebracht overweegt de Raad het volgende. Allereerst bevreemdt het dat de gemachtigde van appellant desgevraagd niet heeft kunnen aangeven om welke spullen en bedragen het precies gaat. Dit klemt temeer waar [naam partner] ten tijde van de aanvraag reeds een kind had van net twee jaar. Aan de enkele stelling, dat door het onthouden van bijzondere bijstand voor deze kosten de normale ontwikkeling van het verwachte kind onmogelijk wordt gemaakt, wordt bij gebreke van enige onderbouwing voorbijgegaan. Dat appellant en zijn partner door de schuldsanering en -begeleiding moesten rondkomen van € 10,- per week wordt zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk geacht. Daarbij wordt nog aangetekend dat het op de weg van een betrokkene ligt bij een eventuele bewindvoerder of begeleider aan te kaarten dat een hoger budget noodzakelijk is ter voorziening in essentiële bestaanskosten. Dit kan niet via een aanvraag voor bijzondere bijstand worden afgewenteld op de WWB en/of het college.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.C.F. Talman en
G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C. Moustaine

HD