In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 20 februari 2015, wordt de toekenning van een WGA-uitkering aan een werknemer besproken. De werknemer, die als vakverantwoordelijk verkoopmedewerker werkzaam was, is sinds 1 maart 2010 arbeidsongeschikt door complicaties na een operatie aan een aangeboren maagafwijking. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de werknemer ernstige fysieke beperkingen heeft, waaronder rolstoelgebondenheid en psychische klachten. Op basis van deze bevindingen heeft het Uwv de werknemer een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante, de werkgever, is van mening dat de werknemer recht heeft op een IVA-uitkering, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn.
De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de herstelkansen van de werknemer. De verzekeringsarts heeft de werknemer niet zelf gezien en heeft geen nadere informatie ingewonnen bij de behandelend artsen, waaronder orthopedisch chirurg Van der Heide en revalidatiearts Teplova. De Raad benadrukt dat het van belang is om een deugdelijke afweging te maken van de feiten en omstandigheden van de individuele verzekerde, vooral als het gaat om de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid.
De Raad geeft het Uwv de opdracht om binnen zes weken de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, waarbij het Uwv moet informeren naar de mogelijke resultaten van de behandelingen van de werknemer en de verwachte verbetering van diens belastbaarheid. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en G. van Zeben-de Vries als leden.