ECLI:NL:CRVB:2015:758

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
14-3083 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA na toegenomen beperkingen

In deze zaak gaat het om een appellant die sinds 10 oktober 2008 een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet WIA ontvangt, vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%. Appellant verzocht om herziening van zijn uitkering vanwege toegenomen beperkingen, maar het Uwv wees dit verzoek af. Op 10 juli 2010 werd appellant in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering met een arbeidsongeschiktheid van 42%. Na een uitspraak van de rechtbank werd psychiater W.M.J. Hassing ingeschakeld om een psychiatrische expertise uit te voeren. Haar rapport concludeerde dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 28 maart 2009 op 61,27% werd vastgesteld. Het bestreden besluit II was een aanvulling op het eerste besluit, waarbij het Uwv de eerdere besluiten herzag en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vaststelde op 65-80%. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen andere beperkingen waren dan die door de verzekeringsarts waren aangenomen. Appellant ging in hoger beroep, maar de Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 980,- en het griffierecht van € 122,-. De uitspraak werd gedaan op 20 februari 2015.

Uitspraak

14/3083 WIA
Datum uitspraak: 20 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 april 2014, 13/3261 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. de Bie, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2015. Namens appellant is verschenen mr. De Bie. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 11 maart 2009 heeft het Uwv aan appellant met ingang van
10 oktober 2008 een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
35-80%.
1.2.
Op 27 mei 2009 heeft appellant met ingang van 28 maart 2009 herziening van zijn uitkering verzocht wegens toegenomen beperkingen. Dit verzoek is afgewezen bij besluit van 16 oktober 2009.
1.3.
Bij besluit van 9 juni 2010 heeft het Uwv appellant met ingang van 10 juli 2010 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 42%.
1.4.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 mei 2009 is bij besluit van 3 maart 2010 gegrond verklaard voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen en voor het overige ongegrond verklaard. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 juni 2010 is bij besluit van 8 maart 2011 ongegrond verklaard.
1.5.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 19 december 2012 de beroepen tegen de besluiten van 3 maart 2010 en 8 maart 2011 gegrond verklaard en de besluiten vernietigd wegens een ondeugdelijke medische grondslag. De rechtbank heeft het Uwv opdracht gegeven tot nieuw psychiatrisch onderzoek en tot nieuwe besluitvorming op de bezwaren. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft psychiater W.M.J. Hassing op verzoek van het Uwv een psychiatrische expertise verricht en haar bevindingen neergelegd in het rapport van 13 maart 2013.
1.6.
Het Uwv heeft bij besluit van 21 mei 2013 (bestreden besluit I) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 28 maart 2009 vastgesteld op 61,27%. Het Uwv heeft verwezen naar het rapport van Hassing en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 maart 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het rapport van Hassing helder en goed gemotiveerd. Het rapport leidt tot aanpassing van de Functionele Mogelijkheidlijst (FML). Vervolgens heeft het Uwv geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd 65-80% is. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 16 oktober 2009 en 9 juni 2010 opnieuw ongegrond verklaard.
1.7.
Bij besluit van 29 januari 2014 (bestreden besluit II) heeft het Uwv het bestreden besluit I aangevuld in die zin dat het bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2010 alsnog gegrond is verklaard omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant bij besluit van 9 juni 2010 55 tot 65% is, terwijl in de bezwaarprocedure is komen vast te staan dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 65-80% is. Het Uwv heeft de door appellant in bezwaar gemaakte kosten vergoed.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak vastgesteld dat Hassing zorgvuldig onderzoek heeft verricht en haar rapport voldoende heeft gemotiveerd. Het rapport heeft aanleiding gegeven tot het aannemen van meer beperkingen, vastgelegd in de FML van
20 maart 2013. Ook het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep acht de rechtbank zorgvuldig en compleet. De rechtbank is verder niet gebleken dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies in medisch opzicht niet passend zijn. Vervolgens heeft de rechtbank in rechtsoverweging 3.5 overwogen: “Gelet op de inhoud van het bestreden besluit II, zal de rechtbank het bestreden besluit I vernietigen. De rechtsgevolgen voor zover die zien op eisers mate van arbeidsongeschiktheid per 28 maart 2009 dienen daarbij in stand te blijven.”
3. Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. Samengevat heeft appellant betoogd dat de ziekten en beperkingen in het rapport van psychiater Hassing onjuist en onvolledig zijn weergegeven dan wel op onjuiste wijze verwoord in de FML. Verder is het rapport van Hassing innerlijk niet concludent. Ter zitting van de Raad heeft appellant nog aangevoerd dat de rechtbank zich ten onrechte niet heeft uitgesproken over het bestreden besluit II. De arbeidskundige gronden worden door appellant niet gehandhaafd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bestreden besluit II is een aanvulling op het bestreden besluit I, omdat bij bestreden besluit II slechts het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit van 9 juni 2010 alsnog gegrond is verklaard met vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. Het bestreden besluit I is voor het overige in stand gelaten.
4.2.
De rechtbank wordt niet gevolgd waar zij heeft overwogen, zoals hiervoor onder 2 weergegeven, dat gelet op de inhoud van het bestreden besluit II het bestreden besluit I moet worden vernietigd. Nu de rechtbank het bestreden besluit I ten onrechte heeft vernietigd kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven. De Raad zal deze vernietigen en, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep beoordelen.
4.3.
De overweging van de rechtbank dat Hassing zorgvuldig onderzoek heeft verricht en haar rapport en de daarin gestelde diagnose voldoende heeft gemotiveerd, wordt gevolgd. De Raad kan zich ook vinden in de overweging van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig en compleet is geweest en dat niet gebleken is van andere of meer beperkingen dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen.
4.4.
Dat het rapport van Hassing niet concludent zou zijn omdat samenvatting en conclusies niet eenduidig zijn op het punt van de geconstateerde ernstige depressieve stoornis ten tijde in geding, kan niet tot het door appellant beoogde gevolg leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapport van 20 maart 2013 immers uitgegaan van de aanwezigheid van een ernstige depressieve stoornis bij appellant op beide data in geding, zodat een eventuele onduidelijkheid op dit punt in het rapport van Hassing geenszins ten nadele van appellant heeft kunnen strekken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van de bevindingen van Hassing meer beperkingen opgenomen in de FML van 20 maart 2013 onder de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en deze aanpassing heeft geleid tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. Dat de diagnose ernstige depressieve stoornis tot meer beperkingen had moeten leiden dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn opgenomen in de FML van 20 maart 2013 is door appellant niet medisch onderbouwd.
4.5.
De conclusie is dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant bij het bestreden besluit I juist heeft vastgesteld. Het beroep van appellant tegen dit besluit, zoals aangevuld bij bestreden besluit II, moet daarom ongegrond worden verklaard.
4.6.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de in hoger beroep door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 980,- (indienen hoger beroepschrift en bijwonen zitting).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 21 mei 2013, zoals aangevuld bij het besluit
van 29 januari 2014, ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 980,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 122,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) W. de Braal

MK