ECLI:NL:CRVB:2015:728
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid college en rechtbank bij schadevergoeding en redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een verzoek om schadevergoeding ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, omdat hij meende schade te hebben geleden door het uitblijven van een besluit op zijn bezwaarschrift. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit van het college ongegrond verklaard. Appellant stelde dat de rechtbank de termijn voor de schriftelijke uitspraak onterecht had verlengd zonder bijzondere omstandigheden te vermelden en dat het college niet bevoegd was om zijn bezwaarschrift als beroepschrift door te zenden naar de rechtbank.
De Raad oordeelde dat de verlenging van de uitspraaktermijn geen reden was voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De wetgever had de termijn van de schriftelijke uitspraak als een termijn van orde bedoeld, wat betekent dat overschrijding van deze termijn niet leidt tot vernietiging. Daarnaast oordeelde de Raad dat het verzoek om schadevergoeding van appellant moest worden aangemerkt als een zuiver schadebesluit, waarvoor het college bevoegd was om te beslissen. De Raad bevestigde dat de schade die appellant stelde te hebben geleden, niet het gevolg was van het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift, omdat het college dit bezwaarschrift ter behandeling had doorgezonden aan de rechtbank.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, oordeelde de Raad dat de redelijke termijn niet was overschreden, aangezien de procedure in haar geheel minder dan vier jaar had geduurd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier.