ECLI:NL:CRVB:2015:728

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
13-4122 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid college en rechtbank bij schadevergoeding en redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een verzoek om schadevergoeding ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, omdat hij meende schade te hebben geleden door het uitblijven van een besluit op zijn bezwaarschrift. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit van het college ongegrond verklaard. Appellant stelde dat de rechtbank de termijn voor de schriftelijke uitspraak onterecht had verlengd zonder bijzondere omstandigheden te vermelden en dat het college niet bevoegd was om zijn bezwaarschrift als beroepschrift door te zenden naar de rechtbank.

De Raad oordeelde dat de verlenging van de uitspraaktermijn geen reden was voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De wetgever had de termijn van de schriftelijke uitspraak als een termijn van orde bedoeld, wat betekent dat overschrijding van deze termijn niet leidt tot vernietiging. Daarnaast oordeelde de Raad dat het verzoek om schadevergoeding van appellant moest worden aangemerkt als een zuiver schadebesluit, waarvoor het college bevoegd was om te beslissen. De Raad bevestigde dat de schade die appellant stelde te hebben geleden, niet het gevolg was van het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift, omdat het college dit bezwaarschrift ter behandeling had doorgezonden aan de rechtbank.

Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, oordeelde de Raad dat de redelijke termijn niet was overschreden, aangezien de procedure in haar geheel minder dan vier jaar had geduurd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier.

Uitspraak

13/4122 WWB
Datum uitspraak: 10 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
20 juni 2013, 12/2538 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2015. Appellant is verschenen. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 7 oktober 2011 een verzoek bij het college ingediend om vergoeding van geleden schade in verband met het uitblijven van een besluit op zijn bezwaarschrift van 22 januari 2010, welk bezwaar is gericht tegen het uitblijven van een besluit op de aanvraag van appellant van 28 januari 2009.
1.2.
Bij besluit van 15 november 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 april 2012 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellant afgewezen. De besluitvorming berust op de overweging dat het bezwaarschrift van 22 januari 2010 door het college ter behandeling als beroepschrift is doorgezonden aan de rechtbank, dat de rechtbank bij uitspraak van 3 juni 2010 op dat beroepschrift heeft beslist, zodat de door appellant gestelde schade geen gevolg kan zijn van het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 22 januari 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt nu de rechtbank, zonder vermelding van de bijzondere omstandigheden, de termijn van de schriftelijke uitspraak heeft verlengd met zes weken. Voorts heeft het college het bezwaarschrift van appellant, gericht tegen het bestreden besluit van 24 april 2012, ten onrechte ter behandeling als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank. De rechtbank was niet bevoegd te beslissen op dit beroepschrift. Appellant heeft gesteld dat niet het college, maar de burgemeester bevoegd was een beslissing te nemen op zijn verzoek om schade, alsook op zijn bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 15 november 2011. Tevens heeft appellant zich, evenals in bezwaar en beroep, op het standpunt gesteld dat nooit is beslist op zijn bezwaarschrift van 22 januari 2010 en dat hij als gevolg daarvan schade heeft geleden. Tot slot heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
4.1.
Ingevolge artikel 8:66, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, tenzij mondeling uitspraak wordt gedaan, binnen zes weken na de sluiting van het onderzoek schriftelijk uitspraak. Ingevolge het tweede en derde lid kan de rechtbank in bijzondere omstandigheden deze termijn met ten hoogste zes weken verlengen. Van deze verlenging wordt aan partijen mededeling gedaan.
4.2.
De grond van appellant dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd omdat de rechtbank zonder vermelding van de bijzondere omstandigheden de uitspraaktermijn heeft verlengd, slaagt niet. Uit de wettekst en de toelichting kan, anders dan appellant stelt, niet worden geconcludeerd dat de rechtbank de verlenging van de termijn dient te motiveren. In dit verband is voorts van belang dat de wetgever de termijn van de schriftelijke uitspraak als een termijn van orde en niet als een fatale termijn heeft bedoeld, zodat overschrijding van deze termijn niet kan leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Bevoegdheid college en rechtbank
4.3.
Een beslissing over de vergoeding van de beweerdelijk geleden schade is een zelfstandig schadebesluit, indien deze schade het gevolg is van een besluit waartegen bezwaar en beroep mogelijk is (materiële connexiteit). Het (hoger) beroep tegen een zelfstandig schadebesluit wordt beoordeeld door de bestuursrechter die bevoegd is te oordelen over het (hoger) beroep tegen het schadeveroorzakende besluit (processuele connexiteit).
4.4.
Het verzoek om schadevergoeding van appellant van 7 oktober 2011 moet worden aangemerkt als een verzoek om een zuiver schadebesluit. De bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op dit verzoek berust, anders dan appellant heeft gesteld, bij het college. De beweerdelijk gestelde schade zou immers veroorzaakt zijn door het college binnen het kader van de uitoefening van een hem op grond van het publiekrecht toekomende bevoegdheid (namelijk: het nemen van een besluit op de aanvraag van 28 januari 2009 om toekenning van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand). Tegen de - beweerdelijk schadeveroorzakende - uitoefening van die publiekrechtelijke bevoegdheid stond bezwaar bij het college, beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Raad open, welke rechtsmiddelen ook daadwerkelijk zijn benut. Aangezien de bestuursrechter bevoegd was te oordelen in het (hoger) beroep over het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit, is hij ook bevoegd in (hoger) beroep te oordelen over het zelfstandig schadebesluit van 15 november 2011.
Het verzoek om schadevergoeding in verband met het uitblijven van een besluit op het bezwaarschrift van 22 januari 2010
4.5.
In zijn uitspraak van 15 oktober 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2034) heeft de Raad reeds geoordeeld dat het college niet in gebreke is geweest een beslissing te nemen op het bezwaarschrift van appellant van 22 januari 2010. Hiertoe is overwogen dat het college het betreffende bezwaarschrift ter behandeling als beroepschrift heeft doorgezonden aan de rechtbank en dat de rechtbank bij uitspraak van 3 juni 2010 op dat beroepschrift heeft beslist. Voornoemd oordeel van de Raad staat in rechte vast. Reeds gelet hierop kan geen sprake zijn van schade wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 22 januari 2010, zodat het college de aanvraag van appellant ter zake terecht heeft afgewezen.
Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.6.
Appellant heeft in hoger beroep verzocht om vergoeding van schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het is vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 13 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC7537) dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM aanvangt als op zijn minst gesproken kan worden van een geschil tussen partijen. Over het algemeen zal dat zijn op het moment dat een bezwaarschrift wordt ingediend tegen het primaire besluit. Anders dan appellant heeft bepleit, bestaat in het onderhavige geval geen aanleiding om van dat aanvangsmoment af te wijken.
4.7.
Het is eveneens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009) dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze niet is overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. Uitgaande van de ontvangst van het bezwaarschrift op
25 november 2011, waarmee de redelijke termijn is aangevangen, is een periode van minder dan vier jaar verstreken. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn moet dan ook worden afgewezen.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) P.C. de Wit

HD