ECLI:NL:CRVB:2008:BC7537
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 11 juli 2006, waarin de rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G. Bakker, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, met name op het punt van de overschrijding van de redelijke termijn. De Centrale Raad van Beroep heeft op 13 maart 2008 uitspraak gedaan.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank geen schending van de redelijke termijn heeft geconstateerd, omdat appellante geen bezwaar had gemaakt tegen het uitblijven van een besluit. Appellante betwist echter dat de redelijke termijn is overschreden en stelt dat deze termijn is aangevangen met de brief van haar gemachtigde van 25 juli 2000, waarin zij haar onvrede over het standpunt van het Uwv over de WAO-uitkering kenbaar maakte. De Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn inderdaad is aangevangen op 25 juli 2000, en dat deze termijn is overschreden, aangezien de totale duur van de procedure meer dan 7,5 jaar bedraagt.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover daarin geen vergoeding van immateriële schade aan appellante is toegekend. De Raad heeft geoordeeld dat appellante recht heeft op een schadevergoeding van € 1.500,-- wegens de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 966,--. De uitspraak van de Raad is gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2008.