ECLI:NL:CRVB:2015:723
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- A.M. Overbeeke
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet woonachtig op het uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 2 maart 1998 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. De intrekking vond plaats na een onderzoek door de gemeente Rotterdam, naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde, maar samenwoonde met een ander in een andere plaats. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft na onderzoek, waaronder een huisbezoek en het opvragen van verbruiksgegevens, geconcludeerd dat appellante niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen de intrekking ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de intrekking van de bijstand niet beperkt was tot een bepaalde periode, waardoor de beoordeling de periode van 5 juni 2012 tot en met 14 juni 2012 besloeg. De Raad heeft vastgesteld dat de appellante niet de juiste en volledige informatie over haar woonadres heeft verstrekt, wat essentieel is voor de verlening van bijstand. De Raad heeft ook gekeken naar het waterverbruik op het uitkeringsadres, dat extreem laag was, en naar de bevindingen van het huisbezoek, waaruit bleek dat de woning vrijwel leeg was en er geen recente post aanwezig was.
Op basis van deze bevindingen heeft de Raad geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat appellante in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.