ECLI:NL:CRVB:2015:719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
13-5748 WWB-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bijstandsaanvraag en de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 10 maart 2015, wordt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland behandeld. Appellant had in januari 2012 contact opgenomen met de gemeente Vlagtwedde voor bijstandsaanvraag op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een aantal pogingen om bijstand aan te vragen, werd zijn aanvraag op 19 oktober 2012 buiten behandeling gelaten omdat hij niet de benodigde bewijsstukken had ingediend. Appellant maakte bezwaar, en het college verklaarde dit bezwaar gegrond op 12 maart 2013, waarbij bijstand met terugwerkende kracht werd toegekend vanaf 9 september 2012.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen de ingangsdatum van de bijstand ongegrond. In hoger beroep betwistte appellant deze uitspraak, met een beroep op de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets, die het mogelijk maakt om bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen onder bepaalde voorwaarden. De Raad oordeelt dat het college onvoldoende heeft onderzocht of appellant recht had op bijstand in de periode van 1 januari 2012 tot 9 september 2012, en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid.

De Raad draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij het college de vereiste zorgvuldigheid in acht moet nemen en de voorwaarden van artikel 78x van de WWB moet onderzoeken. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door het college en de noodzaak om de rechten van bijstandsaanvragers te waarborgen.

Uitspraak

13/5748 WWB-T
Datum uitspraak: 10 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 september 2013, 13/455 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J.P. Cats, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cats. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
In januari 2012 heeft appellant contact gehad met de afdeling Samenleving van de gemeente Vlagwedde voor het aanvragen van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Dit contact heeft niet geleid tot een aanvraag om bijstand. Appellant heeft vervolgens op 11 juni 2012 bijstand aangevraagd, maar hij heeft zijn aanvraag bij brief van
25 juni 2012 weer ingetrokken. Op 9 september 2012 heeft appellant zich opnieuw gemeld om bijstand aan te vragen. Op zijn aanvraagformulier is bij de vraag of appellant de bijstand op een andere datum dan de datum van melding wil laten ingaan, het vakje “nee” aangekruist.
1.2.
Bij besluit van 19 oktober 2012 heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gelaten. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant zijn aanvraag niet heeft voorzien van de benodigde bewijsstukken.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 oktober 2012. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure verwezen naar een krantenartikel in de plaatselijke krant waarin de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets is toegelicht. Hierin staat vermeld dat als gevolg van deze wet bijstand met terugwerkende kracht kan worden toegekend als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
1.4.
Bij besluit van 12 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 19 oktober 2012 herroepen. Het college heeft appellant met ingang van 9 september 2012 bijstand toegekend. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit dat gericht was tegen de ingangsdatum van de bijstand ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
4.2.
In artikel 78x, eerste lid, van de WWB is bepaald dat aan een persoon die zich tussen 26 april 2012 en twee maanden na publicatie van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets in het Staatsblad heeft gemeld om bijstand aan te vragen en van wie het college heeft vastgesteld dat hij als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets recht heeft op bijstand, bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan. Deze dag kan, in afwijking van artikel 44, eerste lid, van de WWB, liggen voor de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld, doch niet voor 1 januari 2012.
4.3.
Het in 4.2 weergegeven artikel is in de WWB opgenomen bij de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen, Stb. 2012, 332 (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets). De Wet afschaffing huishoudinkomenstoets is in werking getreden op 18 juli 2012. Uit het algemene gedeelte van de memorie van toelichting bij deze wet (Kamerstukken II 2011/12, 33 277,
nr 3, blz. 1) komt, voor zover van belang, naar voren dat gemeenten is verzocht te anticiperen op het wetsvoorstel. Daarnaast volgt uit het artikelsgewijze gedeelte van de memorie van toelichting dat indien aan de voorwaarden genoemd in artikel 78x, eerste lid, van de WWB is voldaan, bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan. Deze dag kan voor de dag van melding liggen. Voorts volgt uit dit gedeelte, voor zover van belang, dat gemeenten het recht op bijstand voor personen wier aanvraag om bijstand in de periode van
1 januari 2012 tot de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is afgewezen, dienen te herbeoordelen.
4.4.
Nog daargelaten of appellant bij zijn melding op 9 september 2012 het krantenbericht als genoemd in 1.3 heeft overgelegd, volgt uit de gedingstukken dat hij in de bezwaarfase heeft verwezen naar dit krantenartikel. Het college had hieruit en uit de toelichting van appellant op zijn bezwaarschrift moeten opmaken dat appellant heeft beoogd een beroep te doen op de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets en, daarmee samenhangend, bijstand met terugwerkende kracht aan te vragen. De omstandigheid dat appellant op zijn aanvraagformulier het daartoe bestemde vakje niet had aangekruist, staat aan een volledige heroverweging in bezwaar niet in de weg. Appellant heeft zich tussen 26 april 2012 en 18 september 2012 gemeld om bijstand aan te vragen en het college heeft vastgesteld dat hij als gevolg van inwerkingtreding van de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets recht heeft op bijstand. Uit het in 4.2 genoemde
artikel 78x van de WWB en de hiervoor onder 4.3 aangehaalde wetsgeschiedenis vloeit voort dat in dat geval bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan. Het college heeft echter ten onrechte nagelaten een standpunt in te nemen over de vraag of appellant voldoet aan de in artikel 78x, eerste lid, van de WWB bedoelde voorwaarden voor het recht op bijstand.
4.5.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en evenmin op een deugdelijke motivering berust. Hieruit volgt dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
4.6.
Aansluitend dient te worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit niet in stand worden gelaten en kan de Raad evenmin zelf in de zaak voorzien omdat onvoldoende gegevens voorhanden zijn om te kunnen vaststellen of appellant eerder dan op 9 september 2012 recht op bijstand heeft. Het college zal een nader onderzoek moeten instellen naar het recht op bijstand van appellant in de periode van 1 januari 2012 tot 9 september 2012.
4.7.
Aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:108 in samenhang met artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht het college op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa als voorzitter en A.M. Overbeeke en
C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van C.E.M. van Paddenburgh als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2015.
(getekend) J.F. Bandringa
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD