ECLI:NL:CRVB:2015:693

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
13-3454 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand zonder dringende redenen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen van appellant, die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering van te veel ontvangen bijstand over het jaar 2010, maar de rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was tot terugvordering op basis van een eerder herzieningsbesluit. Appellant betoogde dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, maar de Raad oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare consequenties. De Raad bevestigde dat het college alleen in uitzonderlijke gevallen van terugvordering afziet, en dat de financiële problemen van appellant niet voldoende waren om als dringende redenen te worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

13/3454 WWB
Datum uitspraak: 10 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 mei 2013, 12/1115 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 13/3561 WWB plaatsgevonden op
16 december 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E.J.C. Bartels. In de zaak 13/3561 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde in geding bijstand, op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 13 december 2011 heeft het college de bijstand van appellant over het jaar 2010 herzien in die zin dat appellant recht had op bijstand onder aftrek van zijn inkomsten uit overig werk ten bedrage van € 750,-.
1.3.
Bij besluit van 17 februari 2012 heeft het college de over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 teveel ontvangen bijstand tot een bedrag van € 1.168,35 bruto van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 30 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 17 februari 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Onder verwijzing naar wat in bezwaar en in beroep is aangevoerd betoogt appellant dat het college dient af te zien van terugvordering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat met het in rechte onaantasbaar geworden herzieningsbesluit van het college van 13 december 2011 gegeven is dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid en onder a, van de WWB, zodat het college bevoegd was tot terugvordering van de in 2010 ten onrechte gemaakte kosten van bijstand. De beroepsgrond van appellant dat hij in 2010 geen inkomsten heeft genoten en ten onrechte door het college op zijn uitkering is gekort, kan daarom in het kader van de terugvordering niet meer met vrucht worden voorgedragen.
4.2.
Het college voert het beleid dat alleen wordt afgezien van terugvordering, indien hiertoe dringende redenen aanwezig zijn. Voor de uitleg van het begrip dringende redenen heeft het college aansluiting gezocht bij de vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 29 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT2869). Deze rechtspraak houdt in dat dringende redenen slechts kunnen zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
4.3.
In de door appellant gestelde financiële problemen - waaronder de problemen die het gevolg zijn van cumulatie van de terugvordering met twee maatregelen tot verlaging van de bijstand -, immateriële schade en onevenredige benadeling heeft de rechtbank terecht geen dringende redenen in de zin van het beleid gezien om van terugvordering af te zien. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering voor hem zal leiden tot onaanvaardbare consequenties. Hierbij is van belang dat appellant bij de invordering de mogelijkheid heeft van een maandelijkse aflossing en daarbij de bescherming geniet, of deze zo nodig kan inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en
met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2015.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) C.M.A.V. Kleef

MK