ECLI:NL:CRVB:2015:688
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bedrijfskrediet en levensonderhoud op grond van het Bbz 2004 wegens niet-levensvatbaarheid van het bedrijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand, had een aanvraag ingediend voor een bedrijfskrediet en levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvraag was gedaan met het oog op het starten van een bedrijf dat zich zou richten op de import van vis uit Somalië.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag van de appellant ongegrond was, op basis van een advies van het Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf (IMK) dat concludeerde dat het bedrijf niet levensvatbaar was. De Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat het advies van het IMK onzorgvuldig of onjuist was. De Raad benadrukte dat de levensvatbaarheid van een bedrijf beoordeeld moet worden op basis van de situatie ten tijde van de aanvraag en dat ontwikkelingen daarna niet in aanmerking worden genomen.
De appellant had in hoger beroep zijn eigen verwachtingen over de levensvatbaarheid van het bedrijf naar voren gebracht, maar de Raad oordeelde dat deze verwachtingen niet voldoende waren om de afwijzing van de aanvraag te weerleggen. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij over de noodzakelijke vaardigheden en kennis beschikte om een levensvatbaar bedrijf te starten.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.