ECLI:NL:CRVB:2015:662
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep functiewaardering politie en de rol van referentiemateriaal
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de korpschef van politie betrokken is. De appellant, werkzaam bij het bureau in de voormalige politieregio, heeft verzocht om functieonderhoud na een besluit van de korpschef om zijn functie te waarderen op basis van referentiefuncties uit het functiewaarderingssysteem van de Nederlandse Politie. De korpschef had eerder de aanvraag van de appellant voor functieonderhoud afgewezen, maar dit besluit werd later herzien. De appellant was van mening dat de waardering van zijn functie niet correct was, omdat deze niet vergeleken was met de organieke functies van de voormalige politieregio, wat volgens hem zou leiden tot een hogere inschaling.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de korpschef zich aan de regels van de functiewaardering heeft gehouden. De Raad oordeelde dat de korpschef niet vrij was om de functie van de appellant te waarderen op basis van de organieke functies, aangezien het referentiemateriaal een integraal onderdeel uitmaakt van de functiewaarderingsmethode die gevolgd moet worden. De Raad verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan die gerechtvaardigde verwachtingen bij de appellant hadden gewekt.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waardoor de beslissing van de korpschef om de functie van de appellant te waarderen conform het referentiemateriaal werd gehandhaafd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.