ECLI:NL:CRVB:2015:639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
14-932 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van het beroepschrift in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had het beroep van appellante tegen een besluit van het Zorginstituut Nederland niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. Appellante had op 10 augustus 2013 een beroepschrift verzonden, maar het poststempel op de enveloppe was gedateerd op 14 augustus 2013, en de rechtbank ontving het beroepschrift op 15 augustus 2013. De termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 13 augustus 2013, waardoor het beroepschrift te laat was.

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post geldt dat het beroepschrift tijdig is indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. In dit geval was het beroepschrift pas na afloop van de termijn ter post bezorgd, en appellante kon niet aannemelijk maken dat het eerder was verzonden.

De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep niet tijdig was ingesteld. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, met M. Crum als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 maart 2015.

Uitspraak

14/932 ZVW
Datum uitspraak: 4 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
15 januari 2014, 13/5450 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) als rechtsopvolger van het College voor zorgverzekeringen (Cvz)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut per 1 april 2014 de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder het Zorginstituut mede verstaan Cvz.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorginstituut heeft een verweerschrift ingediend.
Op een schrijven van de Raad van 11 juli 2014 is door [BV] bij brief van 23 juli 2014 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. Voor appellante is haar echtgenoot [echtgenoot] verschenen. Het Zorginstituut is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 2 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorginstituut ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit waarbij op grond van artikel 18f, zesde lid, van de Zorgverzekeringswet is besloten dat de zorgtoeslag van appellante wordt ingehouden ter gedeeltelijke voldoening van de door appellante verschuldigde bestuursrechtelijke premie.
2.1.
Appellante heeft met een op 10 augustus 2013 gedateerd beroepschrift beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden bevat een poststempel met de datum 14 augustus 2013. Blijkens het ontvangststempel van de rechtbank is het beroepschrift door de rechtbank op 15 augustus 2013 ontvangen.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroepschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het beroep niet tijdig is ingesteld. Daartoe heeft appellante aangevoerd dat zij het beroepschrift op 10 augustus 2013 op de post heeft gedaan in de brievenbus aan de [adres] maar zij daarvan geen bewijs kan leveren. Volgens appellante is de late postbezorging te wijten aan de chaos bij [BV]. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante gegevens overgelegd over door klanten van [BV] ingediende klachten ten aanzien van te late of geen bezorging.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4.2.
Vaststaat dat het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt zodat de termijn voor het indienen van het beroepschrift is aangevangen op 3 juli 2013 en eindigde op 13 augustus 2013. Ook staat vast dat de enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden een poststempel bevat met de datum 14 augustus 2013 en dat het beroepschrift door de rechtbank is ontvangen op 15 augustus 2013, daarom - binnen een week - na afloop van de termijn.
4.3.
Ten aanzien van het partijen verdeeld houdende standpunt of voldaan is aan de in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb gestelde voorwaarde dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, overweegt de Raad als volgt.
4.3.1.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechters wordt bij de vaststelling van de dag waarop een brief ter post is bezorgd, uitgegaan van het op de enveloppe geplaatste poststempel, tenzij de verzender aannemelijk maakt dat de brief op een eerdere datum ter post is bezorgd. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Hoge Raad van 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2138 en de uitspraak van de Raad van 8 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8527.
4.3.2.
Appellante is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij het beroepschrift op een eerdere datum dan het poststempel vermeldt ter post heeft bezorgd. De enkele verklaring van appellante dat zij het beroepschrift op 10 augustus 2013 in de brievenbus heeft gedeponeerd is niet toereikend.
4.3.3.
Het schrijven van [BV] van 23 juli 2014 biedt evenmin reden om uit te gaan van een andere datum van ter post bezorging dan de datum van het poststempel.
4.3.4.
Nu ervan uit moet worden gegaan dat het beroepschrift eerst op 14 augustus 2013 ter post is bezorgd is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3.4 volgt dat de rechtbank terecht geoordeeld heeft dat het beroep tegen het bestreden besluit te laat is ingesteld. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2015.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M. Crum

CVG