[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 februari 2010, 08/13 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 8 juni 2012
Namens appellante heeft haar echtgenoot [naam echtgenoot] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2011. Voor appellante is verschenen [naam echtgenoot]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Gemachtigde van appellante heeft nadere stukken ingezonden. Appellante en het Uwv hebben geantwoord op schriftelijke vragen van de Raad.
Het hernieuwde onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2012. Voor appellante is verschenen
[naam echtgenoot]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
1. Aan appellante is met ingang van 31 maart 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 2 maart 2006 is deze uitkering met ingang van 2 mei 2006 ingetrokken omdat zij per die datum voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. Bij besluit van
22 november 2007 heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat de WAO-uitkering per 5 november 2007 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij nieuw besluit op bezwaar van 8 februari 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv bepaald dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering eerst per 19 november 2007 wordt berekend naar dit percentage.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het beroep tegen het besluit van 22 november 2007 is niet-ontvankelijk verklaard met een veroordeling van het Uwv in de proceskosten en een beslissing omtrent het griffierecht.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en zich op het standpunt gesteld dat zij nog steeds volledig arbeidsongeschikt is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid is bij verzending per post het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.1. Niet in geschil is dat het (primaire) besluit van 2 maart 2006 op dezelfde dag aan appellante is verzonden. De bezwaartermijn is derhalve aangevangen op 3 maart 2006 en de laatste dag van de termijn voor indiening van het bezwaarschrift was 13 april 2006. Tegen het besluit van 2 maart 2006 zijn twee bezwaarschriften ingediend. Een bezwaarschrift is door appellante zelf ingediend en een bezwaarschrift is door de toenmalige gemachtigde van appellante ingediend. Het op 12 april 2006 gedateerde bezwaarschrift van appellante is blijkens het ontvangststempel van het Uwv op
18 april 2006 ontvangen. Appellante heeft gesteld dat haar bezwaarschrift, gedateerd 12 april 2006, op 13 april 2006 ter post is bezorgd. Appellante heeft achterhaald dat haar echtgenoot, die het bezwaarschrift heeft geschreven, de computer op
13 april 2006 om 14:45 uur heeft afgesloten. Blijkens het poststempel op de envelop is het bezwaarschrift echter op
14 april 2006 ter post bezorgd. Dit is na het einde van de termijn van zes weken.
4.2.2. Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in een brievenbus van TNT Post wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging van TNT Post wordt aangeboden. De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door TNT Post is afgestempeld, sluit niet uit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd. Dat neemt niet weg dat het datumstempel van TNT Post veelal het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de enveloppe een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door TNT Post is afgestempeld. Bevat het stuk een poststempel van TNT Post met een datum gelegen na de laatste dag van de termijn, dan is het aan belanghebbende aannemelijk te maken dat het geschrift op een eerdere datum dan het poststempel aangeeft en wel uiterlijk op de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd.
De Raad is van oordeel dat appellante daar niet in is geslaagd. Dat de computer op 13 april 2006 is afgesloten, geeft geen uitsluitsel over het tijdstip van terpostbezorging. Appellante heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die leiden tot het oordeel dat appellante niet in verzuim is geweest in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
4.3. Appellante heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het eveneens op 12 april 2006 gedateerde bezwaarschrift van de toenmalige gemachtigde aangetekend is verzonden op uiterlijk 13 april 2006. Dat is op de laatste dag van de termijn van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb. Van de aangetekende verzending zijn geen bewijzen meer voorhanden. De envelop van het bezwaarschrift bevat geen poststempel. Langs deze weg kan dus niet worden vastgesteld of het bezwaarschrift voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd. Een via TNT Post verzonden poststuk wordt in ieder geval geacht tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later ter post is bezorgd. Nu het Uwv, blijkens het ontvangststempel, het bezwaarschrift pas op 20 april 2006 heeft ontvangen, kan het bezwaarschrift niet worden geacht tijdig ter post te zijn bezorgd. Ook niet als in aanmerking wordt genomen dat 14 april 2006 Goede Vrijdag was en maandag
17 april Tweede Paasdag. Het bezwaarschrift had alleen geacht kunnen worden tijdig ter post te zijn bezorgd als het uiterlijk op dinsdag 18 april 2006 door het Uwv zou zijn ontvangen. Appellante heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die leiden tot het oordeel dat appellante niet in verzuim is geweest in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het bezwaar door het Uwv niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De rechtbank heeft dat niet onderkend. De aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het besluit van 8 februari 2008 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het bezwaar tegen het besluit van 2 maart 2006 niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is beslist op het beroep tegen het bestreden besluit;
verklaart het beroep in zoverre gegrond;
vernietigt het besluit van 8 februari 2008;
verklaart het bezwaar tegen het besluit van 2 maart 2006 niet-ontvankelijk;
bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 111,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2012.