ECLI:NL:CRVB:2015:6

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2015
Publicatiedatum
7 januari 2015
Zaaknummer
13-6479 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatiestelling voor Ondersteunende begeleiding en Persoonlijke verzorging onder de AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) ongegrond verklaarde. Appellant had een aanvraag ingediend voor een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), specifiek voor Ondersteunende begeleiding en Persoonlijke verzorging. De rechtbank oordeelde dat appellant niet voldoende had aangetoond dat de inzet van Ondersteunende begeleiding noodzakelijk en doelmatig was, gezien de beschikbare behandelmogelijkheden onder de Zorgverzekeringswet. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt het oordeel van de rechtbank en stelt vast dat er geen adequate psychiatrische behandeling heeft plaatsgevonden na 2008. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan op 7 januari 2015.

Uitspraak

13/6479 AWBZ
Datum uitspraak: 7 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
23 oktober 2013, 10/2363 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.A. Smits, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 13/6459 AWBZ en 13/6476 AWBZ, plaatsgevonden op 3 december 2014. Voor appellant is mr. Smits verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 5 februari 2008 heeft CIZ een aanvraag van appellant om een indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 21 augustus 2008 heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van
5 februari 2008 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij uitspraak van 9 december 2009 (08/3473) heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch het beroep tegen het besluit van 21 augustus 2008 gegrond verklaard voor zover dit ziet op de zorgfuncties Ondersteunende begeleiding en Persoonlijke verzorging, het besluit van
21 augustus 2008 in zoverre vernietigd en bepaald dat CIZ in zoverre een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
1.4.
Bij besluit van 14 juni 2010 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 5 februari 2008 opnieuw ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar een advies van
27 mei 2010 van de medisch adviseur van CIZ, G.A. Sennema, heeft CIZ zich ten aanzien van Ondersteunende begeleiding op het standpunt gesteld dat een adequate psychiatrische behandeling ten laste van de Zorgverzekeringswet voorliggend op de inzet van AWBZ-zorg is. Van adequate behandeling is tot op dat moment geen sprake geweest. Ten aanzien van Persoonlijke verzorging heeft CIZ zich onder verwijzing naar het advies van de medisch adviseur op het standpunt gesteld dat beperkingen in de persoonlijke verzorging vanuit objectieve medische gegevens niet verklaard kunnen worden en dat appellant in staat moet worden geacht zichzelf te kunnen verzorgen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank ten aanzien van Ondersteunende begeleiding onder andere overwogen dat om een indicatie voor Ondersteunende begeleiding te kunnen verlenen in aanvulling op een behandeling, door de aanvrager inzichtelijk dient te worden gemaakt dat de inzet van deze functie naast de behandelmogelijkheden binnen het kader van de Zorgverzekeringswet in zijn of haar geval noodzakelijk en doelmatig is. Uit het overgelegde zorgplan is niet op te maken in hoeverre ten tijde in geding behandeling van de klachten van appellant plaatsvond. Op grond van de in het dossier aanwezige informatie kan evenwel niet worden aangenomen dat er op dat moment in zijn geheel geen behandelmogelijkheden waren voor de door appellant ondervonden klachten. Ook bieden de beschikbare medische gegevens van de behandelaars onvoldoende concrete aanknopingspunten om te beoordelen welk doel de inzet van Ondersteunende begeleiding dient, hoe lang deze inzet door de behandelaar noodzakelijk wordt geacht en op welk moment in de behandeling de inzet zal worden geëvalueerd. Appellant heeft zijn stellingen dat de verstrekte zorg- en behandelplannen wel voldoende informatie bieden ook niet nader geconcretiseerd. Vaststaat dat de medisch adviseur beschikte over de individuele behandelgegevens van appellant op het moment dat zij haar advies aan CIZ uitbracht. Zij heeft kennelijk geen aanleiding gezien om in aanvulling daarop nog contact te zoeken met de behandelaars van appellant. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het advies daardoor niet volledig is of onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Het had op de weg van appellant gelegen om, als er aanvullende en door hem relevant geachte informatie voorhanden was geweest, deze in het kader van de beroepsprocedure in te brengen. Ten aanzien van Persoonlijke verzorging heeft de rechtbank het volgende overwogen. CIZ heeft zich terecht gebaseerd op het advies van de medisch adviseur. Dit advies is volledig en voldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Appellant heeft geen nadere medische stukken in het geding gebracht. Daarnaast heeft hij niet onderbouwd welke beperkingen over het hoofd zijn gezien in het medisch advies dat aan CIZ is uitgebracht. Evenmin heeft appellant onderbouwd tot welke concrete belemmeringen bij de Persoonlijke verzorging zijn medische beperkingen leiden die zouden moeten leiden tot het afgeven van een indicatie.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak op de volgende gronden bestreden. Appellant voert aan dat voldoende informatie aan CIZ is verstrekt waaruit de noodzaak blijkt om Ondersteunende begeleiding te indiceren. CIZ heeft volgens appellant in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld nu is nagelaten de volgens CIZ ontbrekende informatie bij de behandelaars op te vragen, contact met hen op te nemen of bijvoorbeeld appellant uit te nodigen voor een gesprek en/of onderzoek. Verder voert appellant aan dat hij gelet op de ernst van zijn fysieke beperkingen in aanmerking komt voor Persoonlijke verzorging.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Daaraan voegt de Raad voor wat betreft Ondersteunende begeleiding nog toe dat vaststaat dat na 2008 in het geheel geen behandeling van de psychiatrische klachten van appellant meer heeft plaatsgevonden. Voorts heeft appellant wat betreft Persoonlijke verzorging zijn standpunt ook in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd.
4.2.
Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Gelet hierop is veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en A.J. Schaap en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2015.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J.R. van Ravenstein

MK