ECLI:NL:CRVB:2015:593

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
12-6411 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toeslag wegens gebrek aan gegevens en onvoldoende inspanningen van de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de intrekking van een toeslag aan appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de periode van april tot en met december 2007. De Svb had de toeslag ingetrokken omdat het recht op toeslag niet kon worden vastgesteld door gebrek aan gegevens. In een tussenuitspraak van 2 mei 2014 had de Raad al overwogen dat de Svb ten onrechte geen inlichtingen had ingewonnen bij de (ex-) echtgenote van appellant en/of de Canadese autoriteiten, ondanks de bijzondere omstandigheden van het geval.

Appellant, die in het verleden hersenletsel heeft opgelopen, heeft een wantrouwige houding en heeft geen bewijs kunnen overleggen voor de inkomsten van zijn echtgenote in 2007. De enige aanwijzing voor het bestaan van deze inkomsten was de bewering van appellant zelf. De Svb had in 2010 en 2014 onvoldoende pogingen ondernomen om duidelijkheid te krijgen over de inkomsten van de echtgenote. De Raad concludeert dat de intrekking van de toeslag onterecht was, omdat de Svb niet voldoende heeft gedaan om de benodigde informatie te verkrijgen.

De Raad heeft het bestreden besluit van de Svb vernietigd, het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van 19 maart 2012 herroepen. Tevens is de Svb veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige informatieverzameling door de Svb in situaties met bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

12/6411 AOW
Datum uitspraak: 27 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 november 2012, 12/7888 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 2 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1498, een tussenuitspraak gedaan.
Ter uitvoering van die tussenuitspraak heeft de Svb zijn standpunt nader toegelicht. Appellant heeft zijn zienswijze hierover gegeven.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet, heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor weergave van de feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn tussenuitspraak van 2 mei 2014.
1.2.
Bij besluit van 19 maart 2012 heeft de Svb de toeslag van appellant over de periode april tot en met december 2007 ingetrokken omdat het recht op toeslag over deze periode bij gebrek aan gegevens niet kan worden vastgesteld. Bij beslissing op bezwaar van 6 augustus 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb appellants bezwaar tegen het besluit van 19 maart 2012 ongegrond verklaard.
1.3.
In de tussenuitspraak heeft de Raad overwogen dat de Svb ten onrechte niet had gepoogd inlichtingen in te winnen bij appellants (nu ex-) echtgenote (echtgenote) en/of de Canadese autoriteiten. Daarbij speelden de bijzondere omstandigheden van het geval een rol.
2. Na de tussenuitspraak heeft de Svb het adres van de echtgenote achterhaald en haar een formulier toegestuurd met het verzoek dit te retourneren. Dit formulier is niet terugontvangen.
3.1.
De Raad overweegt het volgende.
3.2.
Zoals de Raad in zijn tussenuitspraak heeft overwogen, was er in 2010, toen appellant melding maakte van inkomsten van de echtgenote in (onder andere) 2007 aanleiding daarover inlichtingen in te winnen bij de echtgenote, nu zij in 2007 vrijwillig verzekerd was voor de Algemene Ouderdomswet en appellants melding de vraag deed rijzen of voor die verzekering de juiste premie in rekening was gebracht. De Svb is daartoe destijds niet overgegaan.
3.3.
De Svb heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak de echtgenote benaderd. Haar is een formulier toegezonden met het verzoek dit te retourneren. Daarbij is er niet op gewezen dat zij verplicht was de gevraagde informatie te verstrekken. Verder is niet gebleken dat de Svb heeft gepoogd via de Canadese autoriteiten gegevens over de inkomsten van de echtgenote in 2007 te achterhalen.
3.4.
Zoals in de tussenuitspraak verder is overwogen, moeten in deze zaak de bijzondere omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant, die volgens eigen zeggen in het verleden hersenletsel heeft opgelopen, nogal wantrouwig is. Hij uit diverse beschuldigingen, ook aan het adres van medewerkers van de Svb. Hij heeft de echtgenote tegenover verschillende overheidsinstanties van fraude beschuldigd en stelt dat zij geld van hem en anderen heeft ontvreemd. Inmiddels is appellant, volgens eigen zeggen, door de rechter een verbod opgelegd zich over de echtgenote uit te laten, dit op straffe van een dwangsom.
3.5.
De enige grond voor het vermoeden van het bestaan van inkomsten van de echtgenote in 2007 is gelegen in de beweringen daaromtrent van appellant. Stukken hierover zijn niet beschikbaar. Appellant heeft deze niet (meer) in zijn bezit. Gezien de onder 3.4 genoemde bijzondere omstandigheden kan aan het bestaan van die inkomsten worden getwijfeld. Daarbij komt dat de Svb in 2010 geen en in 2014 naar aanleiding van de tussenuitspraak slechts weinig pogingen heeft gedaan om helderheid te krijgen over de aard en de omvang van inkomsten van de echtgenote.
3.6.
Het onder 3.2 tot en met 3.5 overwogene leidt de Raad tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak moet daarom worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het besluit van 19 maart 2012 herroepen.
4. Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze proceskosten worden begroot op € 9,16 aan reiskosten in beroep en € 29,48 aan reiskosten in hoger beroep, in totaal € 38,64.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 6 augustus 2012;
- herroept het besluit van 19 maart 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 19 maart 2012;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 157,- vergoedt;
- veroordeelt de Svb in de kosten van appellant tot een bedrag van € 38,64.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) R.L. Rijnen

NK