Uitspraak
18 juli 2013, 12/4477 en 12/4478 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellanten, een vrouw en een man, waren in geschil met het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam over de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen. De vrouw ontving sinds 1982 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college had de bijstand van de vrouw ingetrokken met terugwerkende kracht, omdat zij volgens het college een gezamenlijke huishouding voerde met de man, wat zij niet had gemeld. De Raad heeft vastgesteld dat de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche onvoldoende bewijs boden voor de claim dat de appellanten hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. De Raad oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat de appellanten in de relevante periode een gezamenlijke huishouding voerden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond. Het college werd opgedragen nieuwe besluiten te nemen over de terugvordering van de bijstandskosten. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellanten.