ECLI:NL:CRVB:2015:586

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
14-4622 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1964, een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), omdat er onvoldoende gegevens waren om beperkingen op haar zeventiende en achttiende jaar vast te stellen. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was en dat appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen.

Appellante heeft in hoger beroep de gronden herhaald die zij eerder in beroep had aangevoerd. De Centrale Raad van Beroep heeft deze gronden opnieuw beoordeeld en onderschreven dat de rechtbank de zaak correct had behandeld. De Raad benadrukte dat de omstandigheid dat de medische situatie ten tijde van de zeventiende verjaardag van de aanvrager niet meer verantwoord is vast te stellen, voor risico van de laattijdige aanvrager komt.

De Raad concludeerde dat appellante niet met nieuwe medische informatie kon aantonen dat er op haar zeventiende en achttiende verjaardag sprake was van een (psychiatrische) stoornis die leidde tot wezenlijke arbeidsbeperkingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 februari 2015.

Uitspraak

14/4622 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 juli 2014, 13/5685 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 27 februari 2015
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [datum] 1964, heeft met een op 24 februari 2011 gedagtekend formulier een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. Daarbij heeft zij vermeld dat zij vanaf haar jeugdjaren lijdt aan ADHD en een bipolaire stoornis, welke beide aandoeningen pas op een later moment bij haar zijn gediagnosticeerd.
1.2.
Bij het bestreden besluit van 26 augustus 2013 heeft het Uwv, beslissende op bezwaar, zijn afwijzende besluit van 22 juni 2011 gehandhaafd. Het bestreden besluit berust primair op de overweging dat onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitgewezen dat er onvoldoende gegevens zijn om eventuele beperkingen van appellante op haar zeventiende en achttiende jaar te kunnen vaststellen. Als subsidiaire grond steunt de afwijzing van appellantes verzoek op de overweging dat de aanwezige gegevens onvoldoende steun bieden voor het aannemen van beperkingen op haar zeventiende en achttiende jaar.
2.1.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank in de eerste plaats overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarbij alle beschikbare medische en andere informatie over appellante is betrokken, voldoende zorgvuldig is geweest.
2.2.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om hem in staat te stellen de beperkingen en de belastbaarheid van appellante op haar zeventiende jaar vast te stellen. In het bijzonder is door die arts genoegzaam uiteengezet dat en waarom het psychologisch rapport van 25 mei 1977, waarnaar appellante ter ondersteuning van haar opvatting heeft verwezen, daarin geen verandering brengt.
2.3.
Appellante heeft, aldus de rechtbank, in beroep niet met medische stukken onderbouwd dat de verzekeringsarts op basis van de beschikbare gegevens tot een verantwoorde verzekeringsgeneeskundige beoordeling had moeten, dan wel kunnen komen. Ook heeft appellante geen nieuwe gegevens verstrekt op grond waarvan alsnog tot een zodanige beoordeling zou kunnen worden gekomen.
2.4.
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, waarbij de rechtbank als voorbeeld heeft vermeld de uitspraak van 6 december 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2793) heeft de rechtbank overwogen dat in een geval als het onderhavige, waarbij sprake is van een laattijdige aanvraag om uitkering als jonggehandicapte, de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie ten tijde van de zeventiende verjaardag van de aanvrager niet meer verantwoord is vast te stellen, voor risico van de laattijdige aanvrager komt.
2.5.
In zoverre appellante opkomt tegen de subsidiaire overweging, heeft de rechtbank overwogen dat de aanwezige gegevens onvoldoende steun bieden voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid of beperkingen ten tijde hier van belang. Appellante heeft haar eigen opvatting daarover niet nader met medische of andere stukken onderbouwd.
2.6.
Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat het door appellante gedane beroep op de uitspraak van de Raad van 18 augustus 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AY6566) niet opgaat, daar haar situatie niet vergelijkbaar is met de situatie in het in die uitspraak berechte geval.
3.1.
Naar aanleiding van het door appellante ingestelde hoger beroep overweegt de Raad als volgt.
3.2.
De door appellante in hoger beroep aangevoerde gronden vormen in essentie een herhaling van wat zij al in beroep heeft gesteld. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Ook in hoger beroep heeft appellante niet met medische stukken aannemelijk kunnen maken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de beschikbare gegevens wel tot een verantwoorde verzekeringsgeneeskundige beoordeling had kunnen of moeten komen. Evenmin heeft appellante in hoger beroep nieuwe medische informatie overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat bij haar al op haar zeventiende en achttiende verjaardag sprake was van een (psychiatrische) stoornis of aandoening die tot wezenlijke arbeidsbeperkingen leidde.
3.3.
Gelet op wat in 3.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) I. Mehagnoul

NK