ECLI:NL:CRVB:2015:581

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
13-6645 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2015 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 23 maart 2005. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.A.C. van Kempen, heeft verzocht om herziening van de uitspraak die leidde tot de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering per 21 januari 2002. Verzoeker stelde dat hij al eerder, op 21 januari 2002, leed aan een hernia en dat hij relevante medische informatie had die niet eerder was overlegd. Deze informatie was afkomstig van neurologen en een fysiotherapeut, die stelden dat verzoeker al voor de beëindiging van zijn uitkering klachten had.

De Raad heeft echter geoordeeld dat de in de brieven van de fysiotherapeut vervatte informatie eerder had kunnen worden overlegd en dat deze informatie, volgens artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht, niet kan leiden tot herziening van de eerdere uitspraak. De Raad concludeerde dat de medische verklaringen van de neurologen geen nieuw licht werpen op de situatie van verzoeker op de relevante datum, 21 januari 2002, omdat zij verzoeker pas na deze datum hebben gezien. De Raad heeft het verzoek om herziening dan ook afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 februari 2015.

Uitspraak

13/6645 ZW
Datum uitspraak: 18 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 23 maart 2005, 03/3451 ZW, ECLI:NL:CRVB:2005:AT2737
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. E.A.C. van Kempen, advocaat, gevraagd om herziening van de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad.
Het Uwv heeft gereageerd op het verzoekschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Rens, kantoorgenoot van mr. Van Kempen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1. In zijn uitspraak van 23 maart 2005 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank
’s-Gravenhage van 29 mei 2003, 02/4023 ZW, bevestigd. Die uitspraak strekte tot ongegrondverklaring van het beroep van verzoeker tegen een besluit van het Uwv van
1 oktober 2002. Daarbij had het Uwv zijn besluit van 17 januari 2002 gehandhaafd, strekkende tot beëindiging van de uitkering ingevolge de Ziektewet met ingang van
21 januari 2002, aangezien verzoeker per die datum weer geschikt werd geacht voor zijn eigen werk.
2. Verzoeker heeft in het verzoekschrift aangevoerd dat hij op 21 januari 2002 reeds leed aan een hernia. Hij heeft zijn standpunt onder meer gebaseerd op brieven van neuroloog
dr. H.J. Gilhuis van 11 oktober 2012 en 18 september 2013. In de brief van 18 september 2013 is gesteld dat er weliswaar pas in 2010 adequaat aanvullend onderzoek is gedaan in de vorm van een MRI LWK, maar dat verzoeker in 2002 al klachten had die in de jaren daarna niet van aard zijn veranderd, en dat inderdaad de concusie kan worden getrokken dat in 2002 al sprake moet zijn geweest van een mediane HNP L4-L5 lumbaal. Verzoeker ziet dit standpunt onderstreept in een brief van 9 februari 2006 van neuroloog L.A.M. Aerden waarin over appellant is gesteld dat hij sedert jaren lage rugpijn heeft met uitstraling in het linkerbeen, ontstaan in 2002 na een ongeval met de fiets. Verzoeker heeft daar nog bij opgemerkt dat het ongeval (een aanrijding op de fiets door een auto) niet in 2002, maar in 2001 heeft plaatsgevonden en dat zijn rugklachten toen reeds bestonden. Verder heeft verzoeker ter zitting van de Raad verklaringen laten zien van een fysiotherapeut, waaruit blijkt dat hij in 1996/1997 al rugpijn had. Zijn stelling is dat, indien deze gegevens bekend waren geweest ten tijde van zijn hersteldverklaring, de Ziektewetuitkering niet zou zijn stopgezet met ingang van 21 januari 2002.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, zoals die artikelen luidden tot 1 januari 2013, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en
redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden
hebben kunnen leiden.
3.2.
Het bijzondere rechtsmiddel van herziening dient er niet toe om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid, een hernieuwde discussie over de zaak te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen. Het strekt ertoe om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Zie de uitspraken van de Raad van 19 november 1998, ECLI:NL:CRVB:1998:ZB8180 en van 3 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN7982.
3.3.
Met betrekking tot de rugklachten van verzoeker heeft de Raad, in de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, geoordeeld dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek daarnaar onvoldoende zorgvuldig te achten en dat er geen aanleiding is voor het instellen van een nader onderzoek door een deskundige op het gebied van rugklachten.
3.4.
De in de brieven van de fysiotherapeut vervatte informatie had verzoeker eerder kunnen overleggen en kan, gezien het bepaalde in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, daarom niet leiden tot herziening van de uitspraak van de Raad.
3.5.
Uit de overgelegde medische verklaringen valt af te leiden dat beide neurologen verzoeker geruime tijd na de datum die in dit geding van belang is, 21 januari 2002, voor het eerst hebben gezien: Gilhuis in 2011 en Aerden in 2006. Met betrekking tot de periode voorafgaand aan hun eigen onderzoek zijn zij beiden afgegaan op de informatie die verzoeker hun heeft verstrekt. In zoverre werpen de verklaringen van beide neurologen geen nieuw licht op de gezondheidssituatie van verzoeker op 21 januari 2002. Zij voldoen niet aan de in artikel 8:119, in het bijzonder sub c, van de Awb gestelde voorwaarde.
3.6.
Uit 3.4 en 3.5 volgt dat het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van
23 maart 2005 moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M.P. Ketting

QH