ECLI:NL:CRVB:2015:571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
13-1736 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de functiebeschrijving van een politieambtenaar als voetbalcoördinator en de verantwoordelijkheden die daarbij horen

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:571, wordt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland behandeld. De zaak betreft de functiebeschrijving van appellant, die als voetbalcoördinator werkzaam is bij de politie. De Raad heeft eerder op 17 juli 2014 een tussenuitspraak gedaan waarin een gebrek in de functiebeschrijving werd gesignaleerd. De korpschef heeft naar aanleiding van deze tussenuitspraak op 11 september 2014 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, maar appellant was van mening dat de verantwoordelijkheden in de aangepaste functiebeschrijving niet adequaat tot uitdrukking waren gebracht.

De Raad oordeelt dat de aangepaste functiebeschrijving de verantwoordelijkheden van appellant als voetbalcoördinator voldoende weergeeft. De Raad stelt vast dat de korpschef de functiebeschrijving heeft herzien en de werkzaamheden van appellant als voetbalcoördinator heeft opgenomen. De Raad benadrukt dat de werkzaamheden van appellant wezenlijk afwijken van de standaardfunctiebeschrijving van Wijkagent B, aangezien appellant geen specifieke wijk had en zich voornamelijk bezighield met de politietaak tijdens voetbalwedstrijden.

De Raad concludeert dat de korpschef het gebrek in de functiebeschrijving heeft hersteld en dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de rechtsgevolgen van het besluit van 16 juli 2012 en verklaart het beroep tegen het besluit van 11 september 2014 ongegrond. Tevens wordt de korpschef veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.225,-.

Uitspraak

13/1736 AW, 14/6493 AW
Datum uitspraak: 26 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 1 maart 2013, 12/1816 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 17 juli 2014 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2014:2420, gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de korpschef op 11 september 2014 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellant heeft mr. K.I. Meijering, advocaat, een zienswijze ingediend. Hierop heeft de korpschef gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 17 juli 2014 voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming uitgaat.
1.2.
In de tussenuitspraak heeft de Raad onder meer het volgende overwogen:
“Vooropgesteld moet worden dat de korpschef zelf geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Daarmee staat thans in rechte vast dat de functie Wijkagent B tot uitgangspunt van de toetsing had moeten worden genomen. De Raad kan tot geen andere conclusie komen dan dat de functiebeschrijving van Wijkagent B in het geheel niet is toegesneden op de werkzaamheden die aan appellant als voetbalcoördinator waren opgedragen. Aan appellant was geen bepaalde wijk toegewezen en hij hield zich praktisch de gehele werktijd bezig met de politietaak bij voetbalwedstrijden. Hij verrichtte in feite geen van de gebiedsgebonden taken die een wijkagent kenmerken. Ten opzichte van de functie Wijkagent B kan de aanwijzing als voetbalcoördinator daarom niet slechts als een taakaccent worden aangemerkt. Er is sprake van wezenlijk afwijkende werkzaamheden. […] Maar ook indien wordt teruggegrepen naar de onderliggende functiebeschrijving van Medewerker basispolitiezorg B, kan dit de afwijzing van het verzoek om functieonderhoud niet rechtvaardigen. De door appellant verrichte werkzaamheden als operationeel commandant bij voetbalwedstrijden waren van leidinggevende aard. Zij worden niet door die functiebeschrijving gedekt […]. Op zichzelf is aannemelijk dat appellant in een ontwikkeltraject verkeerde en dat de eindverantwoordelijkheid voor zijn doen en laten nog bij zijn chef(s) berustte. Dit komt met name tot uiting in het overleg over voorbereiding en evaluatie van de politie-inzet, zoals door appellant ter zitting geschetst. Wat betreft de uitvoering van de politietaak tijdens en rond de voetbalwedstrijden brengen de aard van de functie en de omstandigheden waaronder die werd uitgeoefend echter een zodanige zelfstandigheid met zich dat het karakter van een eigen leidinggevende taak daaraan niet kan worden ontzegd. Appellant heeft overtuigend uiteengezet dat hij er op die momenten alleen voor stond en dat daadwerkelijk ingrijpen door zijn chef(s) geen reële mogelijkheid was. Er is dus hoe dan ook sprake van wezenlijk afwijkende werkzaamheden […]. Niet in geschil is dat appellant deze werkzaamheden in de referteperiode gedurende meer dan een jaar in opdracht heeft verricht. Dit betekent dat zij door middel van functieonderhoud tot uitdrukking hadden moeten worden gebracht. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. […] De Raad zal de korpschef opdragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient de korpschef binnen twee maanden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze tussenuitspraak. In dit besluit dient de korpschef een nieuwe of aangepaste functiebeschrijving voor appellant vast te stellen. De Raad acht het niet onverenigbaar met de in rechte vaststaande beslissingen van de rechtbank indien de korpschef daarbij om praktische redenen zou uitgaan van de standaard-functiebeschrijving van Medewerker basispolitiezorg B, aangevuld met de werkzaamheden als voetbalcoördinator die daaronder niet zijn begrepen.”
2. Bij het besluit van 11 september 2014 heeft de korpschef het besluit van 21 december 2011 herroepen en de aangepaste, persoonsgebonden, functietypering van Medewerker basispolitiezorg B/Voetbalcoördinator op appellant van toepassing verklaard. De korpschef heeft daarbij de standaardfunctiebeschrijving van Medewerker basispolitiezorg B tot uitgangspunt genomen en heeft deze functiebeschrijving aangevuld met de werkzaamheden die appellant als voetbalcoördinator heeft verricht. Laatstbedoelde werkzaamheden worden volgens de korpschef met name tot uitdrukking gebracht door het hoofdbestanddeel A van de functiebeschrijving te benoemen als ‘voetbalcoördinatie’; alle werkzaamheden die in de uitwerking van dit hoofdbestanddeel zijn opgesomd, moeten worden gezien in de context van appellants werkzaamheden als voetbalcoördinator. Onder genoemd hoofdbestanddeel is onder meer, onder het tweede punt, de volgende taak omschreven:
“Verricht, onder verantwoordelijkheid van de teamchef/operationeel commandant, werkzaamheden als voetbalcoördinator. Treedt als zodanig, bij wedstrijden met een beperkt veiligheidsrisico, namens de teamchef zelfstandig op als operationeel commandant: neemt als operationeel leidinggevende beslissingen inzake de politietaak tijdens en rond voetbalwedstrijden en de inzet van specifieke groepen medewerkers;”
Volgens de korpschef wordt de zelfstandige operationeel leidinggevende rol van appellant als voetbalcoördinator zo specifiek tot uitdrukking gebracht.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Nu met het besluit van 11 september 2014 niet geheel aan het bezwaar van appellant is tegemoetgekomen, strekt het geding in hoger beroep zich, gelet op artikel 6:19, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, mede uit tot dit besluit.
3.2.
Het beroep tegen het besluit van 11 september 2014 spitst zich toe op de vraag of in de aangepaste functiebeschrijving de verantwoordelijkheden die behoren bij de feitelijk aan appellant opgedragen werkzaamheden als voetbalcoördinator adequaat tot uitdrukking zijn gebracht.
3.3.
Appellant heeft aangevoerd dat de omschrijving in de aangepaste functiebeschrijving onder het kopje “doel van de functie”, inhoudende dat voor ten minste 50% van de functie werkzaamheden op het taakveld voetbalcoördinatie worden verricht, geen recht doet aan de werkelijkheid. Volgens appellant verricht hij voor ten minste 90% werkzaamheden op het taakveld ‘voetbalcoördinatie’, hetgeen beduidend meer is dan 50%. Dit betoog treft geen doel. Zoals de korpschef heeft beklemtoond, brengt de hiervoor weergegeven omschrijving tot uitdrukking dat appellants werkzaamheden op het taakveld voetbalcoördinatie een substantieel deel van zijn functie uitmaken en kunnen deze werkzaamheden ook de volledige werktijd beslaan.
3.4.
Appellant heeft daarnaast betoogd dat hij bij zijn werkzaamheden als voetbalcoördinator niet wordt aangestuurd door zijn teamchef. De plaats in de organisatie is volgens appellant daarom niet juist weergegeven. Appellant kan niet worden gevolgd in dit betoog. De Raad heeft in zijn tussenuitspraak van 17 juli 2014 aannemelijk geacht dat de eindverantwoordelijkheid voor het doen en laten van appellant nog bij zijn chef(s) berustte. De korpschef heeft zich in zijn reactie van 18 november 2014 terecht op het standpunt gesteld dat het zelfstandige karakter van een aantal van appellants werkzaamheden als voetbalcoördinator onverlet laat dat appellant organisatorisch onder zijn teamchef blijft gepositioneerd.
3.5.
Appellant heeft verder naar voren gebracht dat hij tijdens het uitoefenen van zijn werkzaamheden als voetbalcoördinator leiding geeft aan een grotere groep medewerkers (ten minste twintig). In de aangepaste functiebeschrijving van Medewerker basispolitiezorg B/ Voetbalcoördinator is niets opgenomen over de grootte van de groep(en) waaraan appellant leiding geeft. Namens de korpschef is toegelicht dat in de door de voormalige politieregio IJsselland gehanteerde systematiek van functiebeschrijving de omvang van een groep (waaraan leiding wordt gegeven) alleen wordt aangeduid als er sprake is van een vast team van medewerkers waarvoor continu leidinggevende verantwoordelijkheid wordt gedragen. Het moet daarbij gaan om volledige leidinggevende verantwoordelijkheid, de personele zorg daaronder begrepen. Dit is volgens de korpschef in de situatie van appellant niet aan de orde. Deze toelichting van de korpschef komt de Raad overtuigend voor.
3.6.
Appellant heeft ten slotte als beroepsgrond naar voren gebracht dat in de nieuwe beslissing op bezwaar ten onrechte niet is vermeld dat de opleiding OVD-P (officier van dienst) is vereist. Deze grond treft geen doel. Het opleidingsniveau is in beginsel niet relevant voor de beantwoording van de vraag of feitelijk opgedragen werkzaamheden zijn verricht die wezenlijk afwijken van de functie(beschrijving). Aan het opleidingsniveau komt in het kader van een functiebeschrijving en functieonderhoud in het algemeen - en ook in dit geval - niet meer dan indicatieve betekenis toe. Wel kan het opleidingsniveau van betekenis zijn in het kader van een functiewaardering.
3.7.
De slotsom is dat in de aangepaste functiebeschrijving de verantwoordelijkheden die behoren bij de feitelijk aan appellant opgedragen werkzaamheden als voetbalcoördinator adequaat tot uitdrukking zijn gebracht en dat het in de tussenuitspraak gesignaleerde gebrek is hersteld.
3.8.
Het overwogene in de tussenuitspraak, bezien in samenhang met het overwogene in deze uitspraak, leidt tot de volgende uitkomst. Uit de tussenuitspraak volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 16 juli 2012 in stand blijven; de aangevallen uitspraak moet voor het overige worden bevestigd. Nu uit 3.7 volgt dat de tegen het besluit van 11 september 2014 gerichte
beroepsgronden van appellant niet slagen, moet het beroep tegen het besluit van
11 september 2014 ongegrond worden verklaard.
4. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.225,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van
het besluit van 16 juli 2012 in stand blijven;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 september 2014 ongegrond;
- bepaalt dat de korpschef aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 239,-
vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.225,-.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) P.W.J. Hospel

HD