ECLI:NL:CRVB:2014:2420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
13-1736 AW -T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over functieonderhoud in het kader van de Politiewet 2012

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 17 juli 2014, wordt het hoger beroep van appellant tegen de korpschef van politie behandeld. De zaak betreft een verzoek om functieonderhoud op basis van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Appellant, werkzaam als [functie B.] en [functie C.], had op 18 mei 2011 een aanvraag ingediend voor functieonderhoud, welke op 21 december 2011 werd afgewezen. De korpschef had het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, maar de rechtbank Oost-Nederland oordeelde dat de korpschef de aanvraag ten onrechte had getoetst aan de functie van [functie A.]. De rechtbank vernietigde het besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand.

In hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld of de werkzaamheden van appellant als [functie C.] onder de functiebeschrijving van [functie B.] konden worden gebracht. De Raad concludeert dat appellant gedurende meer dan een jaar wezenlijk afwijkende werkzaamheden heeft verricht, die niet door de functiebeschrijving van [functie D.] of [functie A.] worden gedekt. De Raad oordeelt dat de korpschef een nieuw besluit moet nemen, waarin het gebrek in het bestreden besluit wordt hersteld. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte functietoewijzing en de noodzaak om functieonderhoud te erkennen wanneer de werkzaamheden wezenlijk afwijken van de oorspronkelijke functiebeschrijving.

Uitspraak

13/1736 AW-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 1 maart 2013, 12/1816 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio IJsselland (korpsbeheerder), ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. K.I. Meijering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2014. Appellant is verschenen met bijstand van mr. Meijering. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.R. Timmer en A.M.J. Bertelink.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is een stelsel van ongeveer 100 organieke functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Op basis van matching wordt een vertaalslag gemaakt van de oude naar de nieuwe functies, inclusief de bijbehorende waardering. Dit nieuwe stelsel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Invoering van het LFNP geschiedt in twee stappen. De eerste stap is de vaststelling van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar in de periode van 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011 (referteperiode). In dit verband worden de uitgangspositie(s) omschreven als: de functie(s) en in samenhang daarmee de functiebeschrijving(en) en/of de schriftelijk opgedragen werkzaamheden en/of bijzondere situaties (zoals outplacement) van een ambtenaar op enig moment vanaf 31 december 2009, zoals vastgelegd in een besluit of in besluiten. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie(s) wordt aan alle ambtenaren een voorgenomen besluit uitgangspositie(s) gezonden. Daarin wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp). Toegekend functieonderhoud is van invloed op de uitgangspositie. De tweede stap is de feitelijke matching van de uitgangspositie(s) van de ambtenaar met een functie uit het LFNP.
1.2.
Appellant was aan het begin van de referteperiode werkzaam als [naam functie A.] en vanaf 1 februari 2010 als [naam functie B.]Tevens was hij aangewezen als [functie C.]. Met het oog op de omzetting naar het LFNP heeft hij op 18 mei 2011 een aanvraag ingediend om functieonderhoud op grond van de Trfp.
1.3.
Bij besluit van 21 december 2011 is dit verzoek afgewezen. Bij besluit van 16 juli 2012 (bestreden besluit) heeft de korpschef het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Zij overwoog dat de korpschef de aanvraag om functieonderhoud ten onrechte heeft getoetst aan de functie van [naam functie A.]. Uitgangspunt voor de toetsing had de functie van [naam functie B.] moeten zijn. De rechtbank heeft echter bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Zij was van oordeel dat de korpschef voldoende heeft gemotiveerd dat de feitelijk aan appellant opgedragen werkzaamheden niet van de functiebeschrijving van [naam functie B.] afwijken.
3.
In hoger beroep is uitsluitend het in stand laten van de rechtsgevolgen aan de orde. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Trfp maakt de ambtenaar in de aanvraag tot functieonderhoud aannemelijk dat hij gedurende ten minste een jaar op enig moment binnen de referteperiode feitelijk opgedragen werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functie en in samenhang daarmee van de voor hem geldende functiebeschrijving.
3.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of ook de werkzaamheden van appellant als [functie C.] onder de functiebeschrijving van [naam functie B.] zijn te brengen. Appellant meent dat dit niet het geval is, omdat hij in de referteperiode gedurende meer dan een jaar bij voetbalwedstrijden is opgetreden als operationeel commandant. Hij deed de briefing en de‑briefing, maakte proces-verbaal op van het gebruik van geweld of geweldsmiddelen en bepaalde hoeveel personeel werd ingezet, wie de commandanten van de diverse groepen waren en wanneer en door welk onderdeel er opgetreden werd. Bij uitwedstrijden trad hij op als commandant van de supportersbegeleiders. Deze leidinggevende werkzaamheden vindt hij in de functiebeschrijving van [functie D.] niet terug.
3.3.
De korpschef stelt daar tegenover dat het hier niet gaat om structureel en volledig opgedragen werkzaamheden met de daarbij behorende zelfstandige verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Appellant bevond zich in een persoonlijk ontwikkeltraject naar operationeel leidinggevende. In dat kader werd hem de gelegenheid geboden om de vereiste competenties te laten zien of te ontwikkelen. De betreffende verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn evenwel op een hoger niveau belegd. Voor zover appellant de ruimte kreeg om als operationeel commandant beslissingen te nemen, deed hij dat namens zijn team of districtschef. De hier bedoelde werkzaamheden kunnen volgens de korpschef worden gebracht onder de taak "Kan belast worden met de coördinatie van acties en activiteiten die in groepsverband worden verricht", die is opgenomen in de functiebeschrijving van de [naam functie A.] en door verwijzing daarnaar ook in de functiebeschrijving van [functie D.].
3.4.
Ter zitting heeft de korpschef er nog op gewezen dat de functie [functie D.] een verbijzondering vormt van de functie [naam functie A.]. Hetzelfde geldt voor het taakaccent [functie C.]. Dit is ook de reden waarom de korpschef het verzoek om functieonderhoud heeft getoetst aan de functie [naam functie A.].
3.5.
Vooropgesteld moet worden dat de korpschef zelf geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Daarmee staat thans in rechte vast dat de functie [functie D.] tot uitgangspunt van de toetsing had moeten worden genomen. De Raad kan tot geen andere conclusie komen dan dat de functiebeschrijving van [functie D.] in het geheel niet is toegesneden op de werkzaamheden die aan appellant als [functie C.] waren opgedragen. Aan appellant was geen bepaalde wijk toegewezen en hij hield zich praktisch de gehele werktijd bezig met de politietaak bij voetbalwedstrijden. Hij verrichtte in feite geen van de gebiedsgebonden taken die een wijkagent kenmerken. Ten opzichte van de functie [functie D.] kan de aanwijzing als [functie C.] daarom niet slechts als een taakaccent worden aangemerkt. Er is sprake van wezenlijk afwijkende werkzaamheden.
3.6.
Maar ook indien wordt teruggegrepen naar de onderliggende functiebeschrijving van [naam functie A.], kan dit de afwijzing van het verzoek om functieonderhoud niet rechtvaardigen. De door appellant verrichte werkzaamheden als operationeel commandant bij voetbalwedstrijden waren van leidinggevende aard. Zij worden niet door die functiebeschrijving gedekt, ook niet door het onder 3.3 aangehaalde zinnetje over het coördineren van acties en activiteiten. Op zichzelf is aannemelijk dat appellant in een ontwikkeltraject verkeerde en dat de eindverantwoordelijkheid voor zijn doen en laten nog bij zijn chef(s) berustte. Dit komt met name tot uiting in het overleg over voorbereiding en evaluatie van de politie-inzet, zoals door appellant ter zitting geschetst. Wat betreft de uitvoering van de politietaak tijdens en rond de voetbalwedstrijden brengen de aard van de functie en de omstandigheden waaronder die werd uitgeoefend echter een zodanige zelfstandigheid met zich dat het karakter van een eigen leidinggevende taak daaraan niet kan worden ontzegd. Appellant heeft overtuigend uiteengezet dat hij er op die momenten alleen voor stond en dat daadwerkelijk ingrijpen door zijn chef(s) geen reële mogelijkheid was. Er is dus hoe dan ook sprake van wezenlijk afwijkende werkzaamheden in de zin van de Trfp.
3.7.
Niet in geschil is dat appellant deze werkzaamheden in de referteperiode gedurende meer dan een jaar in opdracht heeft verricht. Dit betekent dat zij door middel van functieonderhoud tot uitdrukking hadden moeten worden gebracht. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
3.8.
De Raad zal de korpschef opdragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient de korpschef binnen twee maanden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze tussenuitspraak. In dit besluit dient de korpschef een nieuwe of aangepaste functiebeschrijving voor appellant vast te stellen. De Raad acht het niet onverenigbaar met de in rechte vaststaande beslissingen van de rechtbank indien de korpschef daarbij om praktische redenen zou uitgaan van de standaard-functiebeschrijving van [naam functie A.], aangevuld met de werkzaamheden als [functie C.] die daaronder niet zijn begrepen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt de korpschef op om binnen twee maanden na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en bekend te maken waarin het gebrek in het bestreden besluit wordt hersteld.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en R. Kooper en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2014.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.K. Dekker

HD

Q