ECLI:NL:CRVB:2015:562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
13-1989 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van ontslagbesluit wegens gebrek aan bewijs en niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening van een eerder ontslagbesluit. Verzoeker, die in 2008 eervol ontslag had gekregen van het college van burgemeester en wethouders van Weesp, verzocht om herziening van de uitspraak van 24 maart 2011. Hij stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die de herziening rechtvaardigden, maar de Raad oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat de overgelegde stukken voldeden aan de eisen van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoeker had niet gebruik gemaakt van de mogelijkheid om getuigen op te roepen en had zijn verzoek om herziening te laat ingediend. De Raad concludeerde dat er geen reden was om het verzoek om herziening toe te wijzen, en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening en de noodzaak om bewijs te leveren voor herzieningsverzoeken.

Uitspraak

13/1989 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van Centrale Raad van Beroep van 24 maart 2011, 09/5588 AW, 09/5589 AW, 09/5591 AW, 09/5592 AW, 09/5719 AW en 09/5720 AW (uitspraak van 24 maart 2011)
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Weesp (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft op 14 april 2013 om herziening verzocht van de uitspraak van 24 maart 2011. Bij brief van 30 augustus 2013 heeft verzoeker het herzieningsverzoek nader onderbouwd.
Namens het college heeft mr. G.P.F. van Duren, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met zaak 13/393 AW, plaatsgehad op 15 januari 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn [echtgenote]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Duren en L. Vreeswijk (V). In de zaak 13/393 AW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 27 mei 2008 heeft het college aan verzoeker met ingang van 1 juni 2008 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan wegens ziekte of gebreken. Bij besluit van 4 mei 2009 heeft het college het eervol ontslag met ingang van 1 juni 2008 gehandhaafd, met dien verstande dat de grondslag van het ontslag is veranderd in ‘op andere gronden’ wegens verstoorde arbeidsverhoudingen. Het college heeft aan het ontslag een financiële regeling verbonden. Het door verzoeker tegen het besluit van 4 mei 2009 ingestelde beroep heeft de rechtbank, na een zitting op 12 augustus 2009, bij uitspraak van 9 september 2009, 09/2005, ongegrond verklaard. Bij de uitspraak van 24 maart 2011 heeft de Raad beslist op het hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van de rechtbank. Hij heeft in dat kader overwogen dat het ontslagbesluit van 4 mei 2009 in de beoordeling centraal staat en hij geen enkele reden ziet eraan te twijfelen dat dit ontslag berust op een door het college daadwerkelijk en bevoegd genomen besluit.
2.1.
Verzoeker heeft om herziening van de uitspraak van 24 maart 2011 gevraagd. Hij heeft er in dat verband op gewezen dat V tijdens de zitting van de rechtbank op 12 augustus 2009 namens het college heeft meegedeeld dat het college tijdens een besloten vergadering op
28 april 2009 het besluit heeft genomen om de grondslag van het aan verzoeker gegeven ontslag te wijzigen en dat de burgemeester toen is gemachtigd het besluit te ondertekenen wat deze op 4 mei 2009 heeft gedaan. Volgens verzoeker heeft V op de zitting van de rechtbank onjuiste informatie verschaft. Hij stelt zich op het standpunt dat het op 4 mei 2009 gedateerde ontslagbesluit met de daarbij behorende financiële regeling valselijk is opgemaakt en dat ook de besloten vergadering van 28 april 2009 niet heeft plaatsgevonden. Volgens verzoeker is de uitspraak van 24 maart 2011 dan ook niet houdbaar.
2.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoek om herziening heeft verzoeker de volgende stukken overgelegd:
de op het besluitformulier van 27 april 2009 en de ontslagbrief van 4 mei 2009 betrekking hebbende metagegevens vanuit het geautomatiseerde postregistratiesysteem van de gemeente Weesp;
een e-mailbericht van 15 januari 2012 van voormalig wethouder Z;
de op 1 mei 2009 en 4 mei 2009 gedateerde, door de advocaat van het college opgestelde conceptteksten voor de beslissing op het door verzoeker tegen het besluit van 27 mei 2008 gemaakte bezwaar;
e door de advocaat van het college bij de gemeente Weesp ingediende facturen voor in de ontslagzaak van verzoeker verrichte werkzaamheden in de periode van maart tot en met mei 2009.
2.3.
Verzoeker heeft de Raad voorts verzocht om een zestal personen als getuige op te roepen. Het gaat om wethouders die deel uitmaken van of deel hebben uitgemaakt van het college en enkele ambtenaren van de gemeente Weesp. Ten slotte heeft verzoeker verzocht het college te veroordelen tot het vergoeden van schade.
3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om herziening
niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het onredelijk laat is ingediend. Het verzoek dateert immers van meer dan twee jaar na de bekendmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, terwijl de gronden meer dan 2,5 jaar na die uitspraak zijn ingediend. Het college heeft voorts betoogd dat, mocht de Raad het herzieningsverzoek in behandeling nemen, dat verzoek alsmede het verzoek om toekenning van vergoeding van schade moet worden afgewezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
4.2.
Het betoog van het college dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het onredelijk laat is ingediend, wordt niet gevolgd. Verzoeker heeft gesteld op 9 augustus 2011, 15 januari 2012, 1 februari 2013 en 17 april 2013 de beschikking te hebben gekregen over de in overweging 2.2 onder a), b), c) en d) genoemde stukken. Om de beschikking over de onder a) en c) genoemde stukken te verkrijgen, heeft verzoeker naar eigen zeggen een procedure inzake de Wet openbaarheid van bestuur moeten voeren. De gegevens bedoeld onder a) zijn na een uitspraak van de rechtbank van 13 april 2011 en die onder c) na een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
5 december 2012 verstrekt. Het college heeft deze stellingen niet weersproken. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de door verzoeker gevoelde noodzaak om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de feitelijke gang van zaken rondom de totstandkoming van de beslissing op zijn bezwaar tegen het besluit van 27 mei 2008, bestaat geen reden om te oordelen dat hier sprake is van een onredelijk laat gedaan herzieningsverzoek dat buiten behandeling moet blijven.
4.3.
De in overweging 2.2 onder a), c) en d) genoemde stukken hebben betrekking op feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak van 24 maart 2011. Voorts waren de betreffende gegevens verzoeker vóór die uitspraak niet bekend en konden hem redelijkerwijs niet bekend zijn. Dat betekent dat ten aanzien van deze stukken is voldaan aan de in artikel 8:119, aanhef en onder a en b, van de Awb genoemde voorwaarden. Voor het onder overweging 2.2 onder b genoemde e-mailbericht ligt dat anders. Dat e-mailbericht behelst het antwoord van voormalig wethouder Z op de door verzoeker op 10 januari 2012 gestelde vraag of hij en enkele andere personen betrokken zijn geweest bij het ontslag van verzoeker als ambtenaar van de gemeente Weesp. De Raad ziet niet in waarom deze vraag niet eerder aan Z gesteld had kunnen worden, zodat het antwoord van Z niet kan worden geschaard onder feiten en omstandigheden die verzoeker redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Overigens deelt de Raad de mening van het college dat de verklaring van Z, gelet op de thans bekende feiten, evident onjuist is.
4.4.1.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de in 2.2 onder a), c) en d) genoemde stukken betrekking hebben op feiten en omstandigheden die, waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Die vraag beantwoordt de Raad ontkennend op grond van de volgende overwegingen.
4.4.2.
Wat de in overweging 2.2 onder a) genoemde stukken betreft heeft appellant gesteld dat een document niet eerder kan zijn opgemaakt dan op de datum waarop het blijkens de metagegevens in het geautomatiseerde postregistratiesysteem is opgemaakt. Daarvan uitgaande kan het besluitformulier van 27 april 2009 op basis waarvan het college op
28 april 2009 een besluit zou hebben genomen, niet eerder dan op 6 mei 2009 zijn opgemaakt. Dat betekent volgens verzoeker dat het besluitformulier van 27 april 2009 is geantedateerd, zodat ook de op dat formulier gemaakte aantekening ‘28-4-2009 conform’ niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. Het college heeft daartegenover gesteld dat het zeer wel mogelijk is om documenten op te maken voordat deze worden geregistreerd in het postregistratiesysteem en dat opgemaakte documenten ook achteraf in het postregistratiesysteem kunnen worden opgenomen. Volgens het college is het besluitformulier van 27 april 2009 pas na die datum in het postregistratiesysteem opgenomen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft het college enkele e-mailberichten overgelegd afkomstig van de manager producten van de leverancier van het door de gemeente Weesp gebruikte postregistratiesysteem, waarin deze verklaart dat er geen strikte relatie bestaat tussen de ontvangst- of aanmaakdatum van een document en het volgnummer van dat document in het postregistratiesysteem. Gelet op de gemotiveerde betwisting door het college heeft verzoeker zijn stelling dat uit de in de overweging 2.2 onder a) genoemde stukken kan worden afgeleid dat het besluitformulier van 27 april 2009 is geantedateerd en dat het college op 28 april 2009 geen besluit heeft genomen, niet aannemelijk gemaakt.
4.4.3.
Wat betreft de in 2.2 onder c) genoemde stukken heeft verzoeker erop gewezen dat de advocaat van het college op 1 mei 2009 en 4 mei 2009 conceptteksten heeft aangeleverd voor de beslissing op zijn bezwaar tegen het besluit van 27 mei 2008. Verzoeker stelt dat, ofschoon delen van de concepttekst van 1 mei 2009 door het college, alvorens deze aan verzoeker ter beschikking te stellen, onleesbaar zijn gemaakt, een vergelijking van de beide conceptteksten laat zien dat op 4 mei 2009 nog wijzigingen zijn aangebracht in de bij het ontslag behorende financiële regeling. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat de concepttekst van
4 mei 2009 uiteindelijk in het eveneens op 4 mei 2009 gedateerde ontslagbesluit is opgenomen, kan het volgens verzoeker niet zo zijn dat het college al op 28 april 2009 heeft besloten tot ontslag ‘op andere gronden’ wegens verstoorde verhoudingen met de daarbij behorende financiële regeling. De Raad volgt verzoeker niet in dit betoog, maar volgt het standpunt van het college dat het op 28 april 2009 heeft beslist op het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 27 mei 2008 en dat dit besluit in zijn definitieve vorm op 4 mei 2009 op schrift is gesteld en naar verzoeker is verzonden. Van betekenis is in dit verband dat het college ter zitting van de Raad met instemming van verzoeker een door de burgemeester en de secretaris van de gemeente Weesp ondertekende ‘niet openbare besluitenlijst bij B&W d.d. 28-04-2009’ heeft overgelegd. Op die lijst is genoteerd dat op 28 april 2009 de vergadering van het college is komen te vervallen en dat de op de lijst weergegeven besluiten de circulatiebesluiten van 28 april 2009 betreffen. Op die lijst is weergegeven welk besluit is genomen op het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 27 mei 2008. Het op 4 mei 2009 gedateerde besluit dat op diezelfde datum aan verzoeker is toegezonden, komt naar het oordeel van de Raad inhoudelijk overeen met het besluit zoals dat is weergegeven op de besluitenlijst van 28 april 2009, ook al is het op 4 mei 2009 gedateerde besluit wat uitgebreider gemotiveerd en wordt daarin ook voor de afwikkeling van het ontslag relevante informatie van feitelijke aard gegeven.
4.4.4.
Wat betreft de in 2.2 onder d) genoemde stukken wijst verzoeker erop dat uit urendeclaraties van de advocaat van het college in zijn zaak naar voren komt dat in de periode vanaf de datum dat hij naar aanleiding van zijn bezwaar tegen het besluit van 27 mei 2008 is gehoord tot en met 28 april 2009 in totaal anderhalf uur is gedeclareerd voor twee brieven, een telefoongesprek en dossierstudie en dat in de periode van 1 tot en met 4 mei 2009 6,5 uur zijn gedeclareerd voor dossierstudie, een brief en concepten. Anders dan verzoeker heeft aangevoerd, kan hier niet uit worden afgeleid dat het college niet al op 28 april 2009 kan hebben besloten op het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 27 mei 2008. Niet uitgesloten is dat het college op 28 april 2009 de beslissing op bezwaar kan hebben genomen zonder dat advies is ingewonnen bij de advocaat. Ook is mogelijk, zoals het college heeft betoogd, dat de advocaat van het college over de te nemen beslissing op 28 april 2009 wel advies heeft uitgebracht, maar dit advies niet in rekening heeft gebracht.
4.5.
Gelet op wat in 4.3 en 4.4 is overwogen heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat de stukken die hij ter onderbouwing van zijn verzoek om herziening heeft overgelegd feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb betreffen. Aangezien het op de weg van verzoeker ligt om aannemelijk te maken dat dergelijke feiten en omstandigheden hebben plaatsgevonden en in aanmerking genomen dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om die getuigen zelf mee te brengen of op te roepen, ziet de Raad geen reden om zijn verzoek om getuigen op te roepen toe te wijzen.
4.6.
De Raad komt tot de conclusie dat het verzoek om herziening van de uitspraak van
24 maart 2011 moet worden afgewezen. Bij deze uitkomst is een veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- wijst het verzoek om herziening af;
- wijst het verzoek om een veroordeling tot het vergoeden van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.M. Fleuren

HD