ECLI:NL:CRVB:2015:561
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op bovenwettelijke uitkering na ontslag en WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een ontslagregeling en de daaruit voortvloeiende aanspraak op een bovenwettelijke uitkering. Appellant, die sinds 1985 in dienst was bij de gemeente Weesp, kreeg op 1 juni 2008 eervol ontslag wegens onbekwaamheid. De ontslagregeling, vastgesteld in een besluit van 4 mei 2009, gaf appellant recht op een WW-uitkering, mits hij aan de voorwaarden voldeed. De Raad oordeelde dat de ontslagregeling geen onvoorwaardelijke garantie op een bovenwettelijke uitkering bood. Appellant had zich ziek gemeld en ontving een WIA-uitkering, wat volgens de Raad betekende dat hij geen recht had op een WW-uitkering en dus ook niet op de bovenwettelijke uitkering. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor de bovenwettelijke uitkering zoals gesteld in de CAR/UWO, en dat eerdere toezeggingen van het college niet de gerechtvaardigde verwachting wekten dat hij recht had op een bovenwettelijke uitkering ondanks de WIA-uitkering. De uitspraak bevestigt de noodzaak om aan de voorwaarden van de ontslagregeling te voldoen voor aanspraak op aanvullende uitkeringen.