ECLI:NL:CRVB:2015:559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
13-2313 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ambtsjubileumgratificatie in het kader van buitengewoon verlof

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die een substantieel bezwarende functie vervulde, had verzocht om een ambtsjubileumgratificatie bij het bereiken van zijn 25-jarig dienstverband. Dit verzoek werd afgewezen door de Minister van Veiligheid en Justitie, omdat de appellant tijdens zijn buitengewoon verlof geen bezoldiging ontving, maar een uitkering. De Minister stelde dat de berekening van de gratificatie moest geschieden op basis van de bezoldiging volgens het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De uitzondering van artikel 8 van de Regeling gratificatie bij ambtsjubileum (Rga) was niet van toepassing, omdat het SBF-verlof van de appellant niet in het algemeen belang was verleend.

De Raad heeft de argumenten van de appellant en de Minister tegen elkaar afgewogen. De appellant betoogde dat het SBF-verlof mede in het algemeen belang was verleend, omdat het hem in staat stelde om arbeidsongeschiktheid te voorkomen en de veiligheid binnen de instelling te waarborgen. De Minister weerlegde dit door te stellen dat SBF-verlof in het belang van de ambtenaar en het dienstbelang wordt genoten, maar niet in het algemeen belang. De Raad volgde de Minister in dit betoog en concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren dat de wetgever het anders had bedoeld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/2313 AW
Datum uitspraak: 26 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
10 april 2013, 12/3681 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Veiligheid en Justitie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.C.W.C. van Zon hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Zon. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.M. Koene en D. Stoffels.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant vervulde een substantieel bezwarende functie als bedoeld in artikel 97 van het Algemeen rijksambtenarenreglement (ARAR). Aan hem is met ingang van 1 oktober 2010 buitengewoon verlof (SBF-verlof) zonder behoud van bezoldiging verleend op grond van artikel 130d, tweede lid, van het ARAR. Appellant ontving gedurende zijn buitengewoon verlof tot aan de dag van zijn ontslag op 1 oktober 2013 een uitkering op grond van de Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006.
1.2.
Bij brief van 14 december 2010 heeft appellant verzocht om bij het bereiken van zijn
25-jarig ambtsjubileum op 1 augustus 2013 in aanmerking te komen voor een ambtsjubileumgratificatie.
1.3.
Bij besluit van 29 december 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
17 oktober 2012 (bestreden besluit), heeft de minister dit verzoek afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat en voor zover thans nog van belang, het volgende ten grondslag. Ingevolge artikel 7 van de Regeling gratificatie bij ambtsjubileum (Rga) moet de berekening van de gratificatie geschieden op basis van de bezoldiging in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Nu appellant bij het bereiken van het 25-jarig dienstverband in het kader van zijn buitengewoon verlof een uitkering ontvangt en geen bezoldiging, is de gratificatie van appellant op nihil gesteld. De uitzondering van
artikel 8 van de Rga is niet van toepassing, omdat het SBF-verlof van appellant niet mede in het algemeen belang is verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Tussen partijen is slechts in geschil of voor de berekening van de gratificatie van appellant de uitzonderingsbepaling van artikel 8 van de Rga van toepassing is.
3.2.
In artikel 8 van de Rga is bepaald dat, indien de betrokkene op de datum van zijn ambtsjubileum buitengewoon verlof mede in het algemeen belang zonder behoud van bezoldiging dan wel levensloopverlof geniet, voor de berekening van zijn ambtsjubileumgratificatie wordt uitgegaan van de berekeningsgrondslag die hij genoot direct voorafgaand aan het verlof.
3.3.
Appellant heeft aangevoerd dat met de vervroegde uittreding wordt voorkomen dat de ambtenaar met een substantieel bezwarende functie arbeidsongeschikt raakt voor zijn werk, met alle financiële gevolgen voor de minister van dien. Ook wordt ermee voorkomen dat de veiligheid binnen de instelling waar de ambtenaar werkzaam is in het gedrang komt doordat de ambtenaar vanwege zijn leeftijd minder geschikt is voor het goed verrichten van zijn werk. Appellant is daarom van opvatting dat SBF-verlof mede in het algemeen belang wordt genoten en dat artikel 8 van de Rga in zijn geval van toepassing is.
3.4.
De minister heeft betoogd dat SBF-verlof in het belang van de ambtenaar alsmede in het dienstbelang wordt genoten. Die belangen moeten volgens de minister worden onderscheiden van het algemeen belang. Bij het algemeen belang gaat het om een breder, maatschappelijk belang, waarbij als voorbeeld is gewezen op de ambtenaar aan wie buitengewoon verlof is verleend voor een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie, vrijwilligerswerk, het verrichten van werkzaamheden voor andere landen of ontwikkelingswerk. SBF-verlof is dan ook niet mede in het algemeen belang verleend.
3.5.
De Raad kan de minister volgen in dit betoog. Er zijn geen aanknopingspunten dat de wetgever het anders heeft bedoeld. In dit verband is verder niet zonder betekenis dat in de Brochure SBF-verlof en SBF-uitkering uitdrukkelijk is vermeld dat tijdens SBF-verlof geen aanspraak bestaat op een ambtsjubileumgratificatie, dat de minister in het bestreden besluit onweersproken heeft gesteld dat de ambtsjubileumgratificatie onderwerp van gesprek is geweest met de bonden, maar dat dit gesprek tot op heden niet tot sluitende afspraken heeft geleid en dat ook in de nieuwe Regeling gratificatie bij ambtsjubileum Rijk 2014 geen voorzieningen zijn getroffen voor ambtenaren met SBF-verlof.
3.6.
Uit 3.1 tot en met 3.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.M. Fleuren

HD