ECLI:NL:CRVB:2015:526

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
13-6927 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA-uitkering in verband met loonbetalingen

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van de WIA-uitkering van appellant, die werkzaam was als chauffeur internationaal transport. Appellant ontving vanaf 6 juli 2003 een Wajong-uitkering en vanaf 11 oktober 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv heeft op basis van gegevens uit Suwinet besloten om de Wajong-uitkering van appellant niet uit te betalen voor de maanden juni tot en met september 2012, en heeft een bedrag van € 1.351,55 teruggevorderd. Tevens heeft het Uwv de WIA-uitkering van appellant herzien en een bedrag van € 1.917,48 teruggevorderd. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij geen loon heeft ontvangen van zijn werkgeefster over de maanden juni, juli en augustus 2012. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant heeft in hoger beroep volhard in zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv niet voldoende heeft aangetoond dat appellant daadwerkelijk loon heeft ontvangen. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en de besluiten van het Uwv herroepen, omdat deze besluiten ontbraken aan een draagkrachtige motivering. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

13/6927 WIA
Datum uitspraak: 18 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 18 november 2013, 13/1227 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Y. Eryilmaz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Eryilmaz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 6 juli 2003 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), toegekend en per
11 oktober 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), beide berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Vanaf 1 juni 2012 is appellant gedurende 38 uur per week werkzaam als chauffeur internationaal transport bij [BV](werkgeefster). In oktober 2012 heeft het Uwv Suwinet geraadpleegd. Daarin is als begin van de arbeidsovereenkomst van werkgeefster met appellant 1 augustus 2012 vermeld, als SV-loon over de maand augustus 2012
€ 8.514,75, als opgebouwde vakantietoeslag € 744,-, 66 SV-dagen en 490 verloonde uren.
1.3.
Op basis van deze gegevens uit Suwinet heeft het Uwv appellant bij besluit van 15 november 2012 (besluit 1) meegedeeld dat zijn Wajong-uitkering van 1 juni 2012 tot
1 september 2012 niet wordt uitbetaald op basis van zijn inkomsten en heeft het Uwv over deze periode een bedrag van € 1.351,55 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 15 november 2012 (besluit 2) heeft het Uwv, op basis van dezelfde gegevens uit Suwinet, de WIA-uitkering van appellant herzien van 1 juni 2012 tot
1 september 2012, en heeft het Uwv over deze periode een bedrag van € 1.917,48 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WIA-uitkering van appellant teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 22 april 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen onder meer de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de besluiten 1 en 2, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat, nu uit Suwinet blijkt dat werkgeefster over de maanden juni tot en met augustus 2012 aan appellant betaald loon heeft verantwoord, het Uwv er in beginsel van heeft kunnen uitgaan dat appellant in deze periode dit inkomen ook feitelijk heeft genoten. Appellant is er volgens de rechtbank niet in geslaagd om het tegendeel aannemelijk te maken.
3. Appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak bestreden voor zover de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant heeft herhaald dat hij over de maanden juni, juli en augustus 2012 geen loon heeft ontvangen van werkgeefster, en heeft betoogd dat hij er in is geslaagd dat aannemelijk te maken. In dat kader heeft hij onder meer gewezen op het vonnis in kort geding van 4 januari 2013 van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Nederland, waarin de kantonrechter tot het voorlopige oordeel is gekomen dat werkgeefster over de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 augustus 2012 niet (volledig) aan haar loonbetalingsverplichting heeft voldaan. Ook heeft appellant betoogd dat het Uwv en de rechtbank ten onrechte gewicht hebben toegekend aan de voor werkgeefster opgestelde loonstroken. In dit kader heeft appellant gewezen op enkele inconsequenties met betrekking tot deze loonstroken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voorop staat dat het bij besluiten als hier aan de orde gaat om belastende besluiten waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant vanaf 1 juni 2012 werkzaam is geweest bij werkgeefster. Evenmin is in geschil dat appellant over de maand september 2012 het hem toekomende loon op zijn bankrekening heeft ontvangen. Appellant heeft echter wel steeds gesteld dat hij geen loon contant of op zijn bankrekening heeft ontvangen over de maanden juni, juli en augustus 2012. Voorts heeft appellant door werkgeefster beweerde opnamen voor privédoeleinden met de door werkgeefster hem verstrekte bankpas uitdrukkelijk ontkend.
4.3.
Op grond van de nu beschikbare gegevens is niet komen vast te staan dat appellant contant of door opnamen van geldbedragen uit een pinautomaat daadwerkelijk loon van zijn werkgeefster over de maanden juni, juli en augustus 2012 heeft ontvangen. Appellant heeft geen loonstroken ontvangen over juni en juli 2012. De overgelegde loonstrook over
augustus 2012 vermeldt als uitbetaald maandloon € 1.993,65 via bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2]. In dit verband is het volgende van belang.
4.3.1.
Appellant heeft onbetwist gesteld dat hij slechts beschikt over één bankrekening met nummer [bankrekeningnummer 1]. Uit de door appellant van deze rekening ter beschikking gestelde bankafschriften over de periode van 1 juni 2012 tot en met 25 september 2012 blijkt dat werkgeefster uitsluitend in september 2012 twee bedragen heeft overgemaakt ter hoogte van, in totaal, een maandsalaris. Uit deze bankafschriften blijkt dus dat werkgeefster in de periode van 1 juni 2012 tot 1 september 2012 aan appellant in ieder geval geen salarisbetalingen heeft verricht op deze bankrekening.
4.3.2.
Uit het vonnis van 4 januari 2013 van de kantonrechter van rechtbank Oost-Nederland blijkt dat werkgeefster in die procedure heeft verklaard dat zij over de periode van juni tot en met september 2012 in totaal een bedrag van € 6.411,98 aan appellant heeft betaald, en dat zij alleen het loon over september 2012 heeft betaald via overmaking op de bankrekening van appellant. Werkgeefster heeft verklaard dat zij de overige betalingen contant heeft gedaan, onder aftrek van door appellant met de aan hem verstrekte bankpas voor privédoeleinden gepinde bedragen. Deze verklaring over contante betalingen betrekking hebbende op de periode juni tot en met augustus 2012 strookt niet met de vermelding op de loonstrook van 31 augustus 2012 dat betaling over augustus 2012 heeft plaatsgevonden via bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2].
4.3.3.
Op de loonstrook van 30 september 2012 staat eveneens vermeld dat het nettoloon wordt uitbetaald via bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 2]. Nu appellant slechts over één (ander) bankrekeningnummer beschikt wordt er van uitgegaan dat dit een bankrekeningnummer van werkgeefster betreft. Uit de door appellant overgelegde bankafschriften blijkt evenwel dat de in september 2012 door werkgeefster gedane betalingen zijn gedaan vanaf een ander rekeningnummer, namelijk[bankrekeningnummer 3].
4.4.
Op basis van hetgeen tot nu toe is overwogen kan evenmin als vaststaand worden aangenomen dat appellant per bank daadwerkelijk loon van zijn werkgeefster over de maanden juni, juli en augustus 2012 heeft ontvangen. Appellant wordt daarom gevolgd in zijn betoog dat de in 1.2 vermelde gegevens uit Suwinet niet juist zijn. Voor zover de besluiten
1 en 2 zijn gehandhaafd, ontbeert het bestreden besluit een draagkrachtige motivering.
4.5.
Conclusie is dan ook dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in stand kan blijven. Gelet op de inmiddels verstreken tijd en het feit dat werkgeefster op 27 maart 2013 in staat van faillissement is verklaard, is redelijkerwijs niet meer te verwachten dat het Uwv er alsnog in zal slagen dit motiveringsgebrek te herstellen. Onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zullen besluiten 1 en 2 van 15 december 2012 daarom worden herroepen.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 22 april 2013 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover daarbij de besluiten 1 en 2 van 15 december 2012 zijn gehandhaafd;
  • herroept de besluiten 1 en 2 van 15 december 2012 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 22 april 2013;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 980,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 118,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en A.I. van der Kris en
W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Hoogendoorn

NK