ECLI:NL:CRVB:2015:520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
12-5248 AW-W-2
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van de bevoegdheid tot het indienen van wrakingsverzoeken door verzoekster in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, die in dezelfde hogerberoepszaak tot tweemaal toe een niet geslaagd verzoek tot wraking heeft ingediend. Het eerste verzoek om wraking was gericht tegen mr. N.J. van Vulpen-Grootjans, de behandelend rechter, en het tweede verzoek was gericht tegen mr. J.N.A. Bootsma, die de zaak op een latere zitting zou behandelen. De Raad heeft vastgesteld dat het tweede wrakingsverzoek niet zozeer gericht was tegen de persoon van de rechter, maar meer tegen de rechtspraak van de Raad als college. Dit leidde tot de conclusie dat verzoekster misbruik maakt van de bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen.

De Raad heeft het verzoek om wraking niet in behandeling genomen en bepaald dat een volgend verzoek van verzoekster om wraking in de zaak 12/5248 AW niet in behandeling zal worden genomen. De Raad baseerde deze beslissing op artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat in geval van misbruik de bestuursrechter kan bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen. De Raad heeft ook opgemerkt dat de gronden van het wrakingsverzoek geen betrekking hadden op de behandeling van de zaak door mr. Bootsma, maar op de procedurele gang van zaken, wat niet voldoet aan de vereisten voor een wrakingsverzoek.

De uitspraak benadrukt het belang van de onpartijdigheid van rechters en de voorwaarden waaronder wrakingsverzoeken kunnen worden ingediend. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/5248 AW-W-2
Datum uitspraak: 19 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] e/v [naam 1] te [woonplaats] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft ir. W.C.P. Meijer hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 16 augustus 2012, 12/141, in het geding tussen verzoekster en het Drechtstedenbestuur.
Tijdens het onderzoek ter zitting op 20 maart 2014 heeft verzoekster verzocht om wraking van de behandelend rechter mr. N.J. van Vulpen-Grootjans, waarna het onderzoek ter zitting is geschorst. Het wrakingsverzoek is behandeld op de zitting van 7 april 2014. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door ir. Meijer en ir. W. Sorgdrager.
Mr. Van Vulpen-Grootjans is, zoals aangekondigd, niet verschenen.
De wrakingskamer van de Raad heeft het verzoek bij beslissing van 1 mei 2014 afgewezen.
Verzoekster is vervolgens in kennis gesteld van het feit dat haar hoger beroep op de zitting van 18 december 2014 zal worden behandeld door mr. J.N.A. Bootsma. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft verzoekster verzocht om wraking van mr. Bootsma, waarna het onderzoek ter zitting is geschorst.
Mr. Bootsma heeft bij brief van 8 januari 2015 medegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 (Stcrt. 2013, nr. 11425) bepaalt dat de wrakingskamer, zonder daartoe een zitting te houden, kan beslissen dat een verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen indien het verzoek betrekking heeft op het college als zodanig.
3. Verzoekster heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat mr. Bootsma heeft nagelaten haar verzoek te honoreren een tussenuitspraak te doen en ter zitting een nieuwe zittingsdatum vast te stellen, terwijl daartoe volgens haar wel aanleiding bestond aangezien drs. [naam 2], voorzitter van het Drechtstedenbestuur, in strijd met de Awb zou hebben gehandeld. Volgens verzoekster is slechts sprake van een procedurele grond voor wraking. Verzoekster heeft ter zitting expliciet verklaard dat de aanpak van mr. Bootsma ter zitting uitstekend was, maar dat verzoekster de zitting niet wilde verlaten zonder resultaat.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Verzoekster beoogt gelet op het verhandelde ter zitting te bewerkstelligen dat mr. Bootsma reeds ter zitting voor het sluiten van het onderzoek het oordeel uitspreekt dat de Drechtraad - een aan een termijn gebonden - opdracht krijgt de door verzoekster in haar pleitnota gesignaleerde verzuimen te herstellen en dat zij vervolgens ter zitting een nieuwe zittingsdatum in december 2015 vaststelt.
4.2.
De Awb maakt inwilliging van het verzoek om voor de sluiting van het onderzoek ter zitting uitspraak te doen en vervolgens ter zitting een datum vast te stellen voor een nieuwe behandeling niet mogelijk. De Raad wijst op de artikelen 8:65, 8,66 en 8:67 van de Awb.
Mr. Bootsma heeft hier verzoekster overigens op gewezen en verzoekster voorgehouden dat zij na sluiting van het onderzoek ter zitting zich op het verzoek om een opdracht te verstrekken als door verzoekster gevraagd zal beraden en zo nodig deze opdracht bij (tussen)uitspraak zal verstrekken.
4.3.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt en moet het betrokken lid van de Raad betreffen, niet de Raad als college. De gronden van het wrakingsverzoek hebben gelet op hetgeen is overwogen in 3 geen betrekking op de behandeling van de zaak door mr. Bootsma. Met de wraking van mr. Bootsma poogt appellant een oordeel van de rechter te krijgen op een wijze waarin de Awb niet voorziet. Geen enkele rechter van de Raad kan mitsdien aan het verzoek van verzoekster voldoen, zodat het wrakingsverzoek gericht is tegen de Raad als college. Gelet op het vorenstaande ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 het verzoek om wraking van mr. Bootsma niet in behandeling te nemen.
4.4.
Artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepaalt dat in geval van misbruik de bestuursrechter kan bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen.
4.5.
Nu verzoekster in dezelfde hogerberoepszaak tot tweemaal toe een niet geslaagd verzoek tot wraking heeft gedaan en het tweede wrakingsverzoek niet zozeer is gericht tegen de rechter die haar zaak ter zitting heeft behandeld, maar meer tegen de rechtspraak van de Raad, is de conclusie gerechtvaardigd dat verzoekster misbruik maakt van de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen. Gelet op het bepaalde in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb zal de Raad bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in dit hoger beroep niet in behandeling wordt genomen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • neemt het verzoek om wraking van de Centrale Raad van Beroep niet in behandeling;
  • bepaalt dat een volgend verzoek van verzoekster om wraking in de zaak 12/5248 AW niet in behandeling wordt genomen.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) P.W.J. Hospel

HD