ECLI:NL:CRVB:2015:510
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- W.F. Claessens
- C.H. Rombouts
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onjuiste informatie over werkzaamheden
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante, die in februari 2009 verhuisde naar [D.] en vanaf 16 februari 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante trad op 14 januari 2010 in dienst bij [een bedrijf] in Duitsland en deed opgave van haar inkomsten aan het dagelijks bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen. Echter, er ontstonden twijfels over de juistheid van haar opgave, wat leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek omvatte waarnemingen bij de woning van appellante en het bedrijf, en leidde tot de conclusie dat appellante meer uren aanwezig was op de werkplek dan zij had opgegeven.
Op basis van de onderzoeksbevindingen besloot het dagelijks bestuur op 26 oktober 2012 de bijstand van appellante met ingang van 1 juli 2012 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand over juli en augustus 2012 terug te vorderen. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij geen op geld waardeerbare arbeid verrichtte tijdens haar aanwezigheid op de werkplek.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen juiste informatie had verstrekt over haar werkzaamheden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De terugvordering van de bijstandsuitkeringen werd eveneens niet bestreden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 februari 2015.