ECLI:NL:CRVB:2015:5005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
13-6204 WWAJ-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1986, heeft op 1 mei 2012 een aanvraag ingediend, die door het Uwv op 25 juni 2012 werd afgewezen. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellante, ondanks haar beperkingen door ADHD, sociale fobie en borderline trekken, geschikt was voor bepaalde functies, wat leidde tot de conclusie dat er geen verlies aan verdiencapaciteit was. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond op 20 december 2012.

De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak op 8 oktober 2013 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep opnieuw haar beperkingen aangevoerd en betwist dat zij in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten. De Centrale Raad van Beroep heeft de FML van 13 december 2012 beoordeeld en vastgesteld dat deze rekening houdt met de psychische problematiek van appellante. De Raad concludeert dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de geschiktheid van de functies en de noodzaak van begeleiding door een jobcoach.

De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken de gebreken in het besluit van 20 december 2012 te herstellen, omdat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en niet voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan op 9 oktober 2015.

Uitspraak

13/6204 WWAJ-T
Datum uitspraak: 9 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 oktober 2013, 13/538 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. ing. J.G. van EK, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2015. Appellante en haar gemachtigde zijn verschenen, vergezeld van P. de Jong, gezinscoach. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1986, heeft op 1 mei 2012 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellante onderzocht. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 8 juni 2012 overwogen dat bij appellante sprake is van ADHD, sociale fobie en borderline trekken op grond waarvan er beperkingen zijn bij het verrichten van arbeid en dat ook op 17- en 18-jarige leeftijd beperkingen aanwezig waren. De belastbaarheid van appellante is neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Arbeidskundig onderzoek heeft vervolgens uitgewezen dat appellante geschikt is voor een aantal functies, waarvan een drietal als basis voor het vaststellen van haar theoretische verdiencapaciteit heeft gediend. Afgezet tegen haar maatmaninkomen, dat is gesteld op het minimumjeugdloon, leidt dit tot de conclusie dat appellante geen verlies aan verdiencapaciteit heeft. Bij besluit van 25 juni 2012 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen.
1.2.
Naar aanleiding van het door appellante tegen het besluit van 25 juni 2012 gemaakte bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep mede aan de hand van de door appellante overgelegde medische informatie de belastbaarheid van appellante beoordeeld. In haar rapport van 13 december 2012 overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er gelet op de ernst van de klachten ten gevolge van de combinatie ADHD, zwakbegaafdheid en borderline trekken aanvullende beperkingen zijn voor zelfstandig handelen: appellante start te laat, werkt niet logisch, heeft geen doelmatige aanpak en stopt vaak te snel. Qua begeleiding is een jobcoach geïndiceerd in de beginfase; nadat automatisering in het gestructureerde werk is aangeleerd kan appellante zelfstandig taken uitvoeren. Vaste werkwijzen zijn noodzakelijk, waarbij ondanks begeleiding ook nog steeds een verhoogd afbreukrisico aanwezig is. Dit hangt direct samen met concentratieproblemen, overprikkeling en impulsiviteit. Verder zijn aanvullende beperkingen geïndiceerd ten aanzien van concentreren en verdelen van de aandacht, herinneren, persoonlijk risico, emotionele problemen van anderen hanteren, conflicthantering en werken in patiënt- en klantgerichte functies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen vastgelegd in een aangepaste FML van 13 december 2012.
1.3.
Op basis van de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 20 december 2012 de functies in twee van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde sbc-codes laten vervallen wegens de functie-eisen ten aanzien van samenwerken en functies in twee nieuwe sbc-codes aan de schatting ten grondslag gelegd. Hij heeft overwogen dat functies in de volgende sbc-codes voor appellante geschikt zijn: 111190 (inpakker (handmatig)), 111180 (productiemedewerker industrie (samenstellen van producten)), 271130 (samensteller kunststof en rubberindustrie), 111220 (magazijn, expeditiemedewerker) en 111010 (medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten)). Ten aanzien van de in de FML neergelegde beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een categorale motivering van de geschiktheid van de functies gegeven. Over de noodzaak tot inschakeling van een jobcoach is gesteld dat deze ingeschakeld kan worden voor het aanleren van routinematige taken, waarna appellante zelfstandig taken kan uitvoeren. Vergelijking van het maatmaninkomen en de resterende verdiencapaciteit leidt ook nu tot de conclusie dat appellante geen verlies aan verdiencapaciteit heeft.
1.4.
Bij besluit van 20 december 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 juni 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de medische stukken niet op andere of meer beperkingen wijzen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld. Het medisch onderzoek is zorgvuldig geweest en is voldoende inzichtelijk gemotiveerd. Er is rekening gehouden met de beschikbare medische informatie van appellante. Appellante heeft in beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd. Appellante heeft geen specifieke beroepsgronden aangevoerd tegen de arbeidskundige beoordeling. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag heeft gelegd in medisch opzicht voor appellante ongeschikt zijn.
3. In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar de in de bezwaar- en beroepsfase ingediende gronden, herhaald dat zij wegens zware beperkingen op psychisch en emotioneel/sociaal vlak niet in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten. Op alle leefgebieden is ondersteuning nodig en aanwezig. Appellante bestrijdt dat haar beperkingen deels gecompenseerd dan wel ondervangen zouden kunnen worden middels een jobcoach. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 december 2012 is innerlijk tegenstrijdig, nu daarin is vastgesteld dat appellante enerzijds geacht kan worden eenvoudige taken uit te voeren, terwijl ook in dat geval een hoog afbreukrisico aanwezig is. Gezien het hoge afbreukrisico zijn verdergaande beperkingen in de FML geïndiceerd. Het oordeel van de rechtbank dat appellante de arbeidskundige grondslag van het besluit niet heeft bestreden, is niet juist, want appellante is zowel in bezwaar en beroep niet alleen ingegaan op de medische grondslag van het besluit, maar ook op de geschiktheid van de geselecteerde functies.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De FML van 13 december 2012 houdt rekening met de psychische problematiek van appellante door uitgebreide beperkingen vast te leggen op het gebied van persoonlijk functioneren (vasthouden en verdelen van de aandacht, herinneren, zelfstandig handelen en sociaal functioneren routine-afhankelijk, aangewezen op veelvuldige feedback en/of intensieve begeleiding, niet worden afgeleid door activiteiten van anderen, werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, werk zonder verhoogd persoonlijk risico, beperkingen op het gebied van het hanteren van emotionele problemen van anderen, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten, samenwerken, contact met klanten en patiënten, kunnen terugvallen op directe collega’s of leidinggevenden, werk zonder leidinggevende aspecten. Er zijn geen aanknopingspunten om verdergaande beperkingen aan te nemen of een situatie waarin geen duurzame mogelijkheden tot het verrichten van arbeid aanwezig zijn. Appellante heeft ook in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die deze stelling onderbouwen.
4.3.
In de FML is de noodzaak van een jobcoach voor appellante expliciet vastgelegd, waarbij als toelichting is opgenomen: aanleren routinematige taken, 1 voor 1 uitvoering, voldoende structuur, na automatisering kan cliënte zelfstandig taken uitvoeren. In haar rapport van
13 december 2012 stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een jobcoach in de beginfase is geïndiceerd en voorts dat ook bij begeleiding van appellante nog steeds een verhoogd afbreukrisico aanwezig is, wat direct samenhangt met de concentratieproblemen, overprikkeling en impulsiviteit van appellante. Gelet op deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet kunnen volstaan met de algemene stelling dat voor het aanleren van de routinematige taken een jobcoach als arbeidsvoorziening kan worden ingeschakeld, waarna appellante zelfstandig taken kan uitvoeren. Het had op zijn weg gelegen nader te onderzoeken of en te onderbouwen dat bij inschakeling van een jobcoach bij de concrete uitoefening van de geselecteerde functies ook een mate van begeleiding, stimulering, motivering, instructie en sturing mogelijk is die in voldoende mate tegemoetkomt aan de specifieke beperkingen van appellante. Dit geldt te meer nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook in de situatie dat appellante na de beginfase wordt begeleid nog steeds een verhoogd afbreukrisico aanwezig acht. Dit roept de vraag op of in de geselecteerde functies functionarissen als een productiecoördinator, chef, chef montage, assistent-coördinator en chef verspeenafdeling op de werkvloer in voldoende mate zijn toegerust en door de werkgever gefaciliteerd zijn of kunnen worden om op een regelmatige en zorgvuldige wijze te kunnen voldoen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep noodzakelijk geachte begeleiding van appellante in arbeid. Ook daarnaar zal nader onderzoek moeten worden verricht en is nadere motivering van het standpunt van het Uwv onontbeerlijk. De Raad merkt hierbij op dat gezien het door de bezwaar verzekeringsarts geconstateerde verhoogde zijbreukrisico de bezwaar verzekeringsarts bij dit onderzoek dient te worden betrokken.
4.4.
Uit 4.3 vloeit voort dat het bestreden besluit berust op onvoldoende onderzoek en niet deugdelijk is gemotiveerd, zodat het wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in rechte geen stand kan houden.
4.5.
De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg aan bovenstaande uitkomst wordt gegeven. Daarbij stelt hij voorop dat de bestuursrechter bij een (te verwachten) vernietiging van een besluit op kenbare wijze de mogelijkheden tot definitieve beslechting van het geschil behoort te onderzoeken. Dit houdt in dat de bestuursrechter eerst dient na te gaan of de rechtsgevolgen van een te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten dan wel of hij zelf in de zaak kan voorzien. Ligt een van deze mogelijkheden redelijkerwijs niet binnen bereik, dan dient de bestuursrechter na te gaan of een - formele dan wel informele - bestuurlijke lus een reële mogelijkheid is.
4.6.
In dit geval leent de aard van de vastgestelde gebreken zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het betrokken bestuursorgaan. De Raad ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen de in 4.3 gesignaleerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het besluit van 20 december 2012 te herstellen.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E. Dijt en L.Koper als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. van Rooijen

UM