ECLI:NL:CRVB:2015:498
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling van medische beperkingen en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1998 met psychische klachten uitgevallen was. De Raad beoordeelt de hoger beroepen tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Overijssel, die de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering in te trekken, bevestigden. De appellante had in 1999 een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was in 2006 ingetrokken omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een herbeoordeling in 2012, waarbij een psychiater betrokken was, concludeerde het Uwv dat appellante niet langer ernstig psychiatrisch ziek was en dat haar beperkingen niet toereikend waren voor een WAO-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat. In hoger beroep voerde appellante aan dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar haar psychische toestand en dat haar klachten niet goed waren meegewogen. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld en dat de conclusies van de psychiater en de verzekeringsartsen goed gemotiveerd waren. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een deskundigenonderzoek. De hoger beroepen werden afgewezen en de intrekking van de WAO-uitkering werd gehandhaafd.