ECLI:NL:CRVB:2015:4961

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
15/3886 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor persoonsgebonden budget op grond van de Regeling subsidies AWBZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag door appellante voor een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa). Appellante had een indicatie voor begeleiding individueel voor 7 tot 9,9 uur per week, maar het Zorgkantoor heeft de aanvraag afgewezen omdat er geen sprake was van een onderbreking van niet meer dan zeven kalenderdagen tussen twee subsidieperioden. Het pgb van appellante was per 13 oktober 2013 beëindigd, en de rechtbank oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een pgb zoals gesteld in de artikelen 2.6.3 en 2.6.3a van de Rsa.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar pgb ten onrechte was beëindigd en dat er wel sprake was van een aaneengeschakelde subsidieperiode. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Zorgkantoor de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat er geen onderbreking van minder dan zeven kalenderdagen was tussen de subsidieperiodes. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven, met de nuance dat de einddatum van het pgb op 13 oktober 2013 ligt in plaats van 23 september 2013. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/3886 AWBZ
Datum uitspraak: 23 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
24 april 2015, 14/3610 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
CZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.W. Pulles, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de zaak 14/2985 AWBZ, plaatsgevonden op
11 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Pulles. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Hassel.

OVERWEGINGEN

1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad naar zijn uitspraak in de zaak met nummer 14/2985 AWBZ. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
1.1.
Bij besluit van 20 mei 2014 heeft het Zorgkantoor de aanvraag van appellante om haar opnieuw een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) te verlenen afgewezen. Volgens het Zorgkantoor voldoet appellante niet aan de voorwaarden voor een pgb, omdat zij blijkens het indicatiebesluit uitsluitend is aangewezen op begeleiding voor minder dan 10 uur per week.
1.2.
Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Zorgkantoor bij besluit van 23 oktober 2014 (bestreden besluit) kennelijk ongegrond verklaard. Het Zorgkantoor heeft hierbij, voor zover nog van belang, overwogen dat een pgb wel mogelijk is bij een indicatie voor begeleiding voor minder dan 10 uur per week indien de subsidieperiode waarvoor het pgb is aangevraagd met een onderbreking van niet meer dan zeven kalenderdagen aansluit op een eerdere subsidieperiode voor een pgb. Deze situatie doet zich volgens het Zorgkantoor bij appellante niet voor, omdat haar vorige pgb op 23 september 2013 eindigde.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat appellante niet voldoet aan de in de artikelen 2.6.3 en 2.6.3a van de Rsa gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb. Appellante heeft een indicatie voor begeleiding individueel voor 7 tot 9,9 uur per week en er is, nu het pgb per 23 september 2013 is beëindigd, geen sprake van een onderbreking van niet meer dan zeven kalenderdagen tussen twee subsidieperioden.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Onder verwijzing naar het hoger beroep in de zaak met nummer 14/2985 AWBZ stelt appellante dat haar pgb per 23 september 2013 ten onrechte is beëindigd. Dit brengt volgens appellante mee dat wel sprake is van een aaneengesloten subsidieperiode en dat zij wel voldoet aan de voorwaarden die aan de verlening van een pgb worden gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat het Zorgkantoor de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen, omdat appellante niet aan de voorwaarden voor verlening van een pgb voldoet. De Raad onderschrijft de aan dit oordeel ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank, met dit verschil dat ten gevolge van de uitspraak van de Raad in de zaak met nummer 14/2985 AWBZ het eerdere pgb niet per 23 september 2013, maar per 13 oktober 2013 is geëindigd. Ook uitgaande van de laatstgenoemde datum is echter geen sprake van een onderbreking van niet meer dan zeven kalenderdagen tussen twee subsidieperioden zoals vereist in artikel 2.6.3a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rsa.
4.2.
Uit hetgeen onder 4.1 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.P.A. Boersma en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) C.M.A.V. van Kleef
sg