ECLI:NL:CRVB:2015:496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
13-1169 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uwv. Appellante, die zich op 16 maart 2010 ziek meldde vanwege nekklachten, ontving eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv weigerde haar echter een WIA-uitkering met ingang van 2 maart 2012, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt in een bestreden besluit van 25 juli 2012.

De rechtbank Den Haag oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de functies die haar als passend werden aangemerkt, wel degelijk veelvuldige deadlines en productiepieken met zich meebrachten. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het hoger beroep zich uitsluitend richtte op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geduide functies geen overschrijdingen opleverden ten aanzien van de belastbaarheid van appellante. De Raad concludeerde dat de stelling van appellante over de interpretatie van deadlines en productiepieken onvoldoende was om aan te nemen dat de functies niet passend waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/1169 WIA
Datum uitspraak: 20 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 januari 2013, 12/8463 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft R.S. Sewdajal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2014. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen
door mr. dr. J.H. Ermers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als leidster kinderopvang in een omvang van
vijftien uur per week. Vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft zij zich op 16 maart 2010 ziek gemeld in verband met nekklachten. Op grond van de bevindingen uit een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 2 mei 2012 geweigerd om appellante met ingang van 2 maart 2012 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 25 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 mei 2012, onder verwijzing naar het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 juli 2012, ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de hoorplicht is geschonden, omdat van het horen is afgezien terwijl appellante niet uitdrukkelijk heeft verklaard geen gebruik te willen maken van haar recht om te worden gehoord. De rechtbank heeft daarom het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de medische grondslag in beroep ter volle toetsing voorligt. Uit het onderzoek van de verzekeringsarts zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende gegevens naar voren gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor appellante geldende beperkingen te kunnen komen. De verzekeringsarts heeft appellante zowel psychisch als lichamelijk onderzocht, informatie opgevraagd bij de behandelend neuroloog en de van deze neuroloog ontvangen informatie betrokken in de beoordeling. De verzekeringsarts heeft voor appellante geldende medische beperkingen vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In beroep heeft appellante geen medische stukken overgelegd die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling niet juist is.
2.2.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderschreven, namelijk dat de belastbaarheid van de geduide functies past binnen de opgestelde FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daartoe in zijn rapport van 24 juli 2012 opgemerkt dat appellante weliswaar beperkt is geacht voor het aspect veelvuldige deadlines/productiepieken, maar dat dit aspect niet voorkomt in de geduide functies. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd waarom de zogenoemde signaleringen, voor zover daarvan bij de geduide functies sprake is, geen overschrijdingen opleveren ten aanzien van de belastbaarheid van appellante op 2 maart 2012.
3.1.
Appellante heeft zich in het hoger beroep gericht tegen het oordeel van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten en heeft daartoe (samengevat) haar standpunt herhaald dat de voor haar als passend geduide functies wel veelvuldig deadlines en productiepieken - zoals deze begrippen in het dagelijkse leven worden uitgelegd - meebrengen, hoewel dit niet uit de beschrijving van de functies blijkt, zodat deze functies voor haar niet passend zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vastgesteld wordt dat het hoger beroep uitsluitend is gericht op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
4.2.
De door appellante in hoger beroep aangevoerde gronden vormen in essentie een herhaling van dat wat zij in bezwaar en beroep reeds heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een voldoende arbeidskundige grondslag. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.3.
De Raad kan appellante niet volgen in haar betoog dat in de voorbeeldfuncties, anders dan uit de daarbij gegeven toelichting volgt, sprake is van veelvuldige deadlines of productiepieken. Het Uwv heeft in het verweerschrift met juistheid erop gewezen dat deadlines en productiepieken in de Basisinformatie CBBS specifiek gedefinieerd zijn en dat in het dagelijkse spraakgebruik vaak losser met deze begrippen wordt omgegaan. Uitgaande van de definities in het CBBS heeft de arbeidsdeskundige vastgesteld dat in de voorbeeldfuncties geen sprake is van veelvuldig aanwezige deadlines of productiepieken. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 15 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4364) dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens. De stelling van appellante dat in het dagelijkse leven de begrippen deadlines en productiepieken anders wordt uitgelegd, geeft onvoldoende aanleiding tot twijfel omtrent de belasting in de geselecteerde functies op deze punten.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) B. Rikhof

MK