ECLI:NL:CRVB:2015:495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
12-6882 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing kinderbijslag op basis van onderhoudsbijdrage en gelijke behandeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De appellant, die een bijstandsuitkering ontvangt, had kinderbijslag aangevraagd voor zijn kinderen die in Marokko wonen. De Svb had eerder besloten dat de appellant geen recht had op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2011, omdat hij niet in belangrijke mate had bijgedragen aan het onderhoud van zijn kinderen. Dit besluit werd in stand gehouden in de beslissing op bezwaar.

De rechtbank had de beslissing van de Svb bevestigd, en in hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat hij niet in staat was om de onderhoudsbijdrage te voldoen. Hij stelde dat er sprake was van ongelijkheid, omdat ouders met voldoende inkomen wel aan de onderhoudseis konden voldoen, terwijl hij dat niet kon. De appellant verwees naar verschillende internationale verdragen, waaronder het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), en pleitte voor differentiatie van de onderhoudsbijdrage op basis van het kostenniveau in Marokko.

De Raad oordeelde echter dat het hanteren van een vaste, inkomensonafhankelijke onderhoudsbijdrage niet in strijd is met het gebod van gelijke behandeling. De Raad benadrukte dat kinderbijslag bedoeld is als tegemoetkoming in de onderhoudskosten van kinderen en dat de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag duidelijke richtlijnen bieden. Aangezien de appellant in de relevante kwartalen niet had bijgedragen aan het onderhoud van zijn kinderen, werd vastgesteld dat hij geen recht had op kinderbijslag. De rechtbank had terecht het beroep ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

12/6884 AKW
Datum uitspraak: 20 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
21 november 2012, 12/6278 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. van Bremen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor zijn kinderen Malak, geboren [in] 2009, en Chahid, geboren
[in] 2010, die bij hun moeder in Marokko wonen. De Svb heeft op 19 maart 2012 besloten dat appellant geen recht heeft op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2011, omdat hij niet in belangrijke mate heeft bijgedragen in het onderhoud van zijn kinderen. In de beslissing op bezwaar van 21 juni 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb dit besluit in stand gelaten.
2. De rechtbank heeft geen redenen gezien het bestreden besluit voor onjuist te houden.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij niet in staat is de onderhoudsbijdrage te voldoen, nu hij slechts een bijstandsuitkering ontvangt. Er is sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid, nu een ouder met voldoende inkomsten wel aan de onderhoudseis kan voldoen, maar een ouder met geringe inkomsten niet. Dit is in strijd met artikel 14, in samenhang met artikel 8, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), alsmede met artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM, volgens appellant. Nu de regering wenst te differentiëren op basis van het kostenniveau van het land buiten de Europese Unie bij het bepalen van de hoogte van het recht op kinderbijslag, acht appellant het logisch en redelijk dat ook het bedrag voor de onderhoudsbijdrage gedifferentieerd wordt op basis van het kostenniveau in Marokko.
4.1.
De Raad kan appellant hierin niet volgen. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat het hanteren van een vaste, inkomensonafhankelijke onderhoudsbijdrage in het kader van het vaststellen van het recht op kinderbijslag, zonder rekening te houden met de financiële draagkracht van de aanvrager, niet in strijd is met het in verschillende verdragen neergelegde gebod van gelijke behandeling. Kinderbijslag is bedoeld als tegemoetkoming in de onderhoudskosten van kinderen. De AKW, in het bijzonder artikel 7, en het destijds daarop gebaseerde Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag vormen een gedetailleerde en genuanceerde regeling op grond waarvan onder andere rekening wordt gehouden met de vraag of het kind al dan niet een huishouden vormt met de aanvrager van kinderbijslag, met de reden waarom het kind niet tot het huishouden van de aanvrager behoort, of en in welke mate het kind inkomen heeft en of en in welke mate de ouder bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van een kind dat niet tot zijn huishouden behoort. Als een ouder niet of niet voldoende aan het onderhoud heeft bijdragen, is daarin een grond is gelegen voor het niet toekennen van kinderbijslag. Verwezen wordt in dit verband naar de uitspraak
van 28 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1211, met betrekking tot onder andere artikel 14 van het EVRM. De stelling van appellant dat de differentiatie in de hoogte van de kinderbijslag naar gelang het land waar het kind voor wie kinderbijslag wordt toegekend woont, zoals neergelegd in de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid (Wwsz), ook zou moeten leiden tot differentiatie in de hoogte van de onderhoudsbijdrage kan hem evenmin baten. Dit alleen al omdat de Wwsz in de kwartalen in geding nog niet in werking was getreden.
4.2.
Tussen partijen is niet in geding dat appellant in de kwartalen in geding in geheel niet heeft bijgedragen in het onderhoud van zijn kinderen en dus niet heeft voldaan aan de onderhoudsbijdrage. Daarmee staat vast dat appellant geen recht had op kinderbijslag, nu hij niet voldeed aan de voorwaarden daarvoor. De rechtbank heeft dus terecht het beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M. Crum

MK