ECLI:NL:CRVB:2015:4910
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering op basis van feitelijke woonsituatie
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Betrokkene, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, werd door de appellant als thuiswonend aangemerkt, wat leidde tot een herziening van de eerder toegekende uitkering. De Minister stelde dat betrokkene niet woonde op het adres waaronder zij in de gemeentelijke basisadministratie was ingeschreven, en vorderde een bedrag van € 3.664,86 terug. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van betrokkene tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de Minister ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Betrokkene was ingeschreven op een adres, maar de Minister voerde aan dat zij feitelijk op een ander adres verbleef, waar ook haar ouders woonden. De Raad oordeelde dat de bevindingen van de controleurs, die huisbezoeken hadden afgelegd, voldoende bewijs boden dat betrokkene niet op het gba-adres woonde. De Raad concludeerde dat de rechtbank onvoldoende gewicht had toegekend aan de rapportage van de controleurs en dat de stellingen van betrokkene niet voldoende onderbouwd waren.
Uiteindelijk vernietigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De Raad oordeelde dat de Minister terecht de studiefinanciering had herzien en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 23 december 2015.