Uitspraak
OVERWEGINGEN
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.12. Anders dan het college, is de Raad van oordeel dat voor de periode van 1 oktober 2012 tot 1 februari 2013 de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat appellante geen woonplaats meer had in [plaatsnaam]. Tijdens het verhoor op 28 mei 2013 heeft appellante verklaard dat de contacten tussen K en haar intenser waren geworden, dat zij in het begin af en toe bij hem verbleef en dat zij sinds een maand of vier merendeels bij K in zijn woning in [naam gemeente] verblijft. K heeft vier á vijf maanden daarvoor een herseninfarct gehad en zij heeft hem verzorgd en enkele huishoudelijke taken voor hem gedaan. Hieruit valt op te maken dat appellante niet eerder dan 1 februari 2013 haar woonstede in [plaatsnaam] heeft verlaten en prijsgegeven. Weliswaar staat aan het eind van het proces-verbaal van het verhoor van appellante dat appellante, nadat aan haar was uitgelegd dat er waarnemingen waren verricht, heeft verklaard dat zij al een maand of acht bij K woonachtig is in zijn woning in [naam gemeente] en dat het beslist niet langer is geweest, maar aan deze enkele verklaring aan het eind van het verhoor kan niet die betekenis worden gehecht die het college daaraan heeft toegekend. In het proces-verbaal is namelijk niet vermeld wat de sociaal rechercheur precies over de waarnemingen aan appellante heeft voorgehouden en op welke wijze dat is gebeurd. Verder is niet doorgevraagd waarom zij eerder tijdens het verhoor iets anders heeft verklaard, terwijl appellante aan het begin van het verhoor gedetailleerd heeft verklaard over de periode dat zij bij K kwam wonen. De waarnemingen die zijn verricht bieden noch op zichzelf noch in samenhang met wat appellante aan het slot van haar verhoor heeft vermeld een toereikende feitelijke grondslag voor het college dat appellante al vanaf 1 oktober 2012 geen woonplaats meer had in [plaatsnaam]. Uit een verklaring van een toezichthouder van 17 juni 2013 blijkt dat twee medewerkers, belast met toezicht op de naleving van de WWB voor de gemeente [naam gemeente], appellante op 3 oktober 2012 en 5 november 2012, toen zij gesprekken had met haar consulent, niet haar eigen woning hebben zien verlaten, terwijl zij wel op het gesprek verscheen. Op 10 en
BESLISSING
vernietigt de aangevallen uitspraak;