ECLI:NL:CRVB:2015:4866
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WW-uitkering wegens verblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die in Suriname verbleef, had een WW-uitkering ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had de uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag aan uitkering teruggevorderd, omdat de appellant in het buitenland verbleef anders dan wegens vakantie. De appellant stelde dat hij op basis van informatie van zijn voormalig werkgever en het Uwv in de veronderstelling verkeerde dat hij met behoud van zijn uitkering in Suriname mocht verblijven om een eigen bedrijf te starten. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de uitsluitingsgrond van artikel 19, eerste lid, van de Werkloosheidswet (WW) van toepassing was, omdat de appellant van 7 september 2012 tot en met 4 december 2012 in Suriname verbleef. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een toezegging van een daartoe bevoegde persoon en dat de appellant niet aan de voorwaarden voor het behoud van zijn uitkering voldeed. De opgelegde boete werd ook bevestigd, waarbij de Raad oordeelde dat de hoogte van de boete evenredig was aan de ernst van de overtreding en de persoonlijke omstandigheden van de appellant. De uitspraak bevestigde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere beslissing van de rechtbank in stand bleef.