Uitspraak
OVERWEGINGEN
18 april 2013 geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de later bij appellante vastgestelde persoonlijkheidsstoornis ook op 17/18-jarige leeftijd aanwezig was. Deze leidde echter toen niet tot beperkingen ten aanzien van het voltijds verrichten van reguliere arbeid voor een periode van vier aaneengesloten jaren. Verder heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellante op 17/18-jarige leeftijd niet kan worden vastgesteld of aannemelijk gemaakt onder meer omdat appellante de aanvraag voor de uitkering 35 jaar na het bereiken van de 17-jarige leeftijd heeft gedaan, anamnestische gegevens na zo’n lange periode niet betrouwbaar zijn en appellante rond haar 17/18-jarige leeftijd niet werd behandeld voor psychische problematiek. Het Uwv heeft vervolgens de aanvraag van appellante afgewezen bij besluit van 24 april 2013.
.De stelling van appellante dat zij de werkzaamheden die zij verrichtte in de periode in geding tot schade van haar gezondheid heeft verricht, is niet nader medisch onderbouwd. De informatie die appellante in beroep en in hoger beroep heeft overgelegd leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in rapporten van
2 november 1995, Stb. 560, welke wet in werking trad op 29 december 1995 (Besluit van
20 december 1995, Stb. 1995/689). Uit de uitspraak van de Raad van 5 februari 2002 (kenmerk 99/848 AAW/WAO en gepubliceerd in USZ 2002/73) volgt, gelet op het ontbreken van overgangsrecht, dat slechts personen aan wie op of na 30 december 1990 bij einde wachttijd geen uitkering is toegekend, aanspraken kunnen ontlenen aan dit artikel. Daarvan is in het geval van appellante geen sprake.
BESLISSING
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015.