In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het CIZ, waarbij een indicatie voor zorg is toegekend voor het Zorgzwaartepakket (ZZP) VG03. Appellante, die lijdt aan het syndroom van Down en de ziekte van Graves, heeft in oktober 2012 een herindicatie voor zorg aangevraagd. Het CIZ heeft haar een indicatie voor ZZP VG03 toegekend, maar appellante is van mening dat zij recht heeft op ZZP VG04, gezien haar zorgbehoefte. Tijdens de procedure heeft de moeder van appellante herhaaldelijk aangegeven dat de zorgbehoefte van appellante veel groter is dan het CIZ heeft vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat het CIZ onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de werkelijke zorgbehoefte van appellante. De Raad heeft geconcludeerd dat de standpunten van de moeder van appellante juist zijn en heeft besloten om zelf in de zaak te voorzien. De Raad heeft appellante geïndiceerd voor ZZP VG04 voor de periode van 15 november 2012 tot en met 14 november 2027. De eerdere uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het CIZ is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.