ECLI:NL:CRVB:2015:4849

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
13-5784 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA. Appellant, een voormalig internationaal vrachtwagenchauffeur, had zich op 12 januari 2009 ziek gemeld vanwege rug- en heupklachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 10 januari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een ongegrond verklaard bezwaar tegen dit besluit. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen een ander bestreden besluit ongegrond verklaard, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de functies die hem zijn aangeboden niet passend zijn, gezien zijn beperkingen ten aanzien van knielen, hurken en lawaai. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft echter geconcludeerd dat appellant, met de juiste voorzieningen, in de geduide functies kan werken. De Raad heeft de feiten van de rechtbank gevolgd en vastgesteld dat de functies geen kenmerkende geluidsbelasting hebben en dat er mogelijkheden zijn voor appellant om met gehoorbescherming te werken. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de zorgen over de geluidsbelasting en de geschiktheid van de functies, niet overtuigend geacht.

De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de Raad geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft vastgesteld die een andere beslissing rechtvaardigen.

Uitspraak

13/5784 WIA
Datum uitspraak: 23 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
30 september 2013, 11/667 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.C.M. Peper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Peper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M. Knigge.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Het Uwv heeft een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 september 2015 ingediend.
Appellant heeft hierop gereageerd bij brief van 15 oktober 2015.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vastgesteld en volstaat hier met het volgende. Appellant was werkzaam als internationaal vrachtwagenchauffeur. Hij heeft zich op 12 januari 2009 wegens rug- en heupklachten ziek gemeld voor dit werk.
Bij besluit van 6 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 10 januari 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 19 mei 2011 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 27 december 2012 heeft de rechtbank het Uwv opgedragen om een gebrek in bestreden besluit 1 te herstellen. Daartoe is overwogen dat, gelet op de bij appellant bestaande gehoorproblematiek en heupproblematiek, de rechtbank niet overtuigd is van de motivering van het Uwv met betrekking tot de passendheid van de functie van productiemedewerker pluimveeslachterij.
Bij besluit van 10 april 2013 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2011 alsnog gegrond verklaard en beslist dat appellant met ingang van
10 januari 2011 recht heeft op een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Aan dit besluit ligt een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 maart 2013 ten grondslag, waarin deze de functie productiemedewerker pluimveeslachterij heeft laten vervallen en de schatting heeft gebaseerd op de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten)
(sbc-code 111180), snackbereider (handmatig) (sbc-code 111071) en machinebediende
inpak-/verpakkingsmachine (sbc-code 271093).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1
niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten en vergoeding van griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover van belang, het volgende overwogen. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 27 maart 2013 en 26 juni 2013 toegelicht dat er in de functie van machinebediende geen sprake is van een dagelijkse kniel- of hurkbelasting. Per werkweek gaat het om maximaal 4 werkuren waarin men gewoonlijk 5 keer per uur knielt of hurkt bij het stapelen van boeken op een pallet. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat gezien de geringe frequentie appellant een collega kan vragen om de boeken laag op de pallet te plaatsen, wat geen ongebruikelijke manier van taakroulatie is. Ook is het mogelijk om de pallets iets te verhogen met de heftruck zodat er geen noodzaak is om te knielen of te hurken. De rechtbank acht deze alternatieven redelijk. Vanwege de ook naar het oordeel van de rechtbank geringe frequentie kunnen deze alternatieven ook niet als ongebruikelijk dan wel onredelijk bezwarend voor een werkgever worden beschouwd. Appellant heeft ter zitting zijn beroepsgrond ten aanzien van de lawaaibelasting laten vallen. Nu appellant tegen de arbeidskundige beoordeling overigens geen grieven naar voren heeft gebracht kan bestreden besluit 2 in rechte stand houden.
3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. De functie machinebediende is niet passend omdat appellant bij deze functie dient te knielen en hurken terwijl hij op dit punt volledig beperkt is: in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is vermeld dat knielen/hurken niet is toegestaan. Het is niet duidelijk of de frequentie van knielen en hurken in deze functie slechts gering of incidenteel is. De arbeidsdeskundig analist heeft geschreven dat er geen vaststaande feitelijke frequentie is en dat dit afhankelijk is van het fluctuerende aanbod en de omvang van de orders. Voorts is onduidelijk of het uitvoeren van dit deel van het werk door andere collega’s via taakroulatie praktisch mogelijk is en in redelijkheid van de werkgever valt te vergen. Daarnaast mag appellant niet werken in een lawaaiige omgeving. Geen van de drie geduide functies is op dit punt passend. Er wordt gewerkt in grote productiehallen gevuld met mensen en machines. Dit geeft risico op verdere gehoorbeschadiging. Voorts ontvangt men mondelinge instructies, terwijl appellant onvoldoende kan communiceren in een lawaaiige omgeving. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant rapporten van de register arbeidsdeskundige R. van de Kamer van
29 november 2013 en 2 april 2014 overgelegd en een brief van medisch adviseur D. Sok van 21 april 2014.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard, en beperkt zich tot het oordeel van de rechtbank dat de hiervoor genoemde functies passend zijn voor appellant, gelet op zijn beperkingen ten aanzien van knielen en hurken en lawaaibelasting. Wat betreft laatstgenoemd aspect heeft de gemachtigde van appellant ter zitting van de Raad verklaard dat zij ter zitting van de rechtbank de beroepsgrond inzake de lawaaibelasting slechts heeft laten vallen voor zover deze zag op de weergave van deze beperking in de FML, maar dat zij het bezwaar dat de functies te lawaaiig zijn heeft gehandhaafd. De Raad kan appellant, gelet op het
proces-verbaal van de zitting van de rechtbank, hierin volgen.
4.2
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 27 maart 2013,
26 juni 2013, 3 december 2013 en 2 januari 2014 (in reactie op het rapport van Van de Kamer van 29 november 2013) gemotiveerd dat de (volledige) beperking van appellant op het punt van knielen en hurken niet in de weg staat aan het uitoefenen van de functie machinebediende. Hij heeft hierover overleg gevoerd met de arbeidsdeskundig analist en heeft overwogen dat er, hoewel deze met betrekking tot de belasting op dit punt - in het resultaat functiebeoordeling beschreven als: niet dagelijks tijdens 2 werkuren 5 maal ongeveer 1 minuut achtereen (bij het stapelen van boeken op een pallet) - geen keiharde frequentie kan aangeven, het gezien de functiebeschrijving duidelijk is dat het plaatsen van boeken op een pallet een gering onderdeel is van de deeltaak ‘verpakken van boeken’, die op zijn beurt 15% van de werktijd omvat. De arbeidsdeskundig analist heeft duidelijk te kennen gegeven dat er regelmogelijkheden zijn, waaronder het inschakelen van een collega. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft van belang geacht dat in de functie in een onderling roulatiesysteem met collega’s zes werktaken worden uitgevoerd, zodat knielen en hurken geheel is te vermijden. Voorts heeft hij aangegeven dat alleen het plaatsen van de onderste laag overdozen met boeken op een pallet gepaard gaat met knielen of hurken en dat de rest kan worden geplaatst zonder knielen of hurken. Ten slotte is het mogelijk om de pallet met behulp van de heftruck iets hoger te stellen, waarna appellant alle dozen zelf kan plaatsen. De Raad is van oordeel dat hiermee overtuigend is gemotiveerd dat de functie machinebediende de belastbaarheid van appellant niet te boven gaat. Het rapport van Van de Kamer van 2 april 2014 bevat geen nieuwe gezichtspunten en geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.3
Met betrekking tot de blootstelling van appellant aan lawaai in de drie geduide functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapportages van 26 juni 2013 en
2 januari 2014 gesteld dat hij juist vanwege de beperking voor arbeid met een bezwaarlijke geluidsbelasting geen functies heeft geduid met een kenmerkende geluidsbelasting. Geen van de drie functies heeft een kenmerkende geluidsbelasting, er is geen sprake van een lawaaiige werkomgeving. Voorts is in geen van de functies sprake van intensief verbaal communiceren.
4.4
Van de Kamer en Sok hebben in de onder 3 genoemde brieven van 2 april en 21 april 2014 aangevoerd dat in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant op het punt van geluidsbelasting mogelijk wordt overschreden. Zij hebben erop gewezen dat ook indien de geluidsbelasting in deze functies onder de 80 dB blijft, in de situatie van appellant die slechthorend is en een hoorapparaat moet dragen, een specifiekere motivering noodzakelijk is en bij de verzekeringsarts moet worden nagevraagd of hij in deze functies met zijn gehoorbeperking zonder problemen kan functioneren. Daarbij achten zij van belang dat de functies worden uitgeoefend in een ruime productiehal met machines, waarbij sprake is van niet gedempte geluiden, hetgeen een bezwaarlijke geluidsbelasting kan opleveren en problemen in de communicatie. Met betrekking tot de functie snackbereider heeft Van de Kamer gesteld dat het Resultaat functiebeoordeling vermeldt dat hierin met gehoorbescherming wordt gewerkt, waardoor toch sprake lijkt van een te hoog geluidsvolume, en dat appellant deze niet kan dragen in verband met zijn hoorapparaat. Ook is een vergelijkbare functie volgens hem bij een latere beoordeling niet geselecteerd vanwege een geluidsbelasting van meer dan 80 dB.
4.5
De Raad heeft bij brief van 24 augustus 2015 het onderzoek heropend en het Uwv verzocht om een reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep op deze stellingen van Van de Kamer en Sok.
4.6 De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met een rapport van 14 september 2015 gereageerd. Deze heeft aan een audioloog en een audicien de vraag gesteld of iemand als appellant, die niet in een lawaaiige omgeving mag werken en twee hoortoestellen draagt, deze zodanig aangemeten kan krijgen dat deze tevens werken als gehoorbeschermer, waarbij te denken valt dat het hoortoestel geluid tot een bepaald niveau (80 dB) doorlaat, maar geluid boven dat niveau niet laat passeren. De audioloog heeft geantwoord dat het in het algemeen mogelijk en vrij standaard is hoortoestellen in te stellen met een begrenzing, die soms ook gebruikt wordt om de gebruiker te beschermen tegen harde geluiden. Het is soms, met hulp van een handige audicien, mogelijk voor de werksituatie gebruik te maken van otoplastieken waar het hoortoestel ‘doorheen getrokken’ wordt. Bij een combinatie van overgevoeligheid in combinatie met slechthorendheid is het vermijden van situaties met hogere geluidsniveaus in het algemeen aan te raden. De audicien heeft geantwoord dat er hoortoestellen zijn waarbij de begrenzer op circa 80 dB kan worden gesteld en adviseert dat waar normaal gesproken gehoorbeschermers worden gedragen, ook de slechthorende persoon gehoorbeschermers moet dragen, bijvoorbeeld kappen over het hoortoestel. Een kundig audicien of audioloog kan een heel eind komen, zodat iemand met slechthorendheid gewoon deel kan nemen aan het arbeidsproces. Een hoortoestel is geen gehoorbeschermer, maar met de juiste afstelling is er wel een hoop mogelijk. Ook bestaan er actieve gehoorbeschermers die bijvoorbeeld in de jachtsport worden gebruikt. Dit is als het ware een omgekeerd hoortoestel, dat als het stil is een lichte versterking geeft, maar op het moment dat er geschoten wordt een extreem hoge demping.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uit deze antwoorden afgeleid dat bij het dragen van hoortoestellen het gebruik van gehoorbescherming tot de mogelijkheden behoort en dat de markt diverse mogelijkheden biedt, waaronder oorkappen (al dan niet met dempingsprogramma), speciaal aangepaste hoortoestellen en/of hoortoestellen die ‘door een op de persoon aangemeten otoplastiek worden getrokken’. De geraadpleegde audicien gaf aan dat de mogelijkheid om oorkappen over hoortoestellen te dragen (al dan niet met een dempingsprogramma) ook al beschikbaar was in 2011.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaf in overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan dat met dergelijke gehoorbescherming de - eventueel - bezwaarlijke omgevingsgeluiden afdoende kunnen worden gereduceerd, te meer daar slechts functies zijn geselecteerd zonder een kenmerkende geluidsbelasting. In de functie pizzalijn medewerker topping in sbc-code 111071, snackbereider, is op dit aspect geen kenmerkende belasting gescoord, ondanks het feit dat de werkgever wel gehoorbescherming aanbiedt. Appellant kan deze gehoorbescherming desgewenst gebruiken, maar dit doet er niet aan af dat de gehoorbescherming in zijn situatie extra aandacht vraagt. In deze functie is sprake van uitvoerende routinearbeid, tijdens 90% van de werktijd bereidt men pizza’s. Al met al zijn er afdoende regelmogelijkheden om - eventuele - bezwaarlijke omgevingsgeluiden effectief te reduceren.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uit het overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellant, voor zover de noodzaak zich in de geduide functies voordoet, daarin met de juiste voorziening (een op de hoortoestellen en de uitvoerende productiearbeid afgestemde gehoorbescherming) kan werken. Desgewenst is een arbeidssituatie te realiseren waarin appellant als hoortoesteldrager ook met gehoorbescherming kan communiceren (voor zover nodig), zonder bezwaarlijke geluidsbelasting en bezwaarlijke piekgeluiden.
Ten slotte heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aangegeven dat bij een latere beoordeling, op 26 november 2013, een vergelijkbare functie pizzalijn medewerker topping niet is geselecteerd omdat deze op dat moment niet meer actueel was. Dat, en niet de vermeende geluidsbelasting, verklaart waarom de functie op de ene datum wel is gebruikt en op de latere datum niet.
4.7.
Appellant heeft bij brief van 15 oktober 2015 gereageerd, onder verwijzing naar een brief van medisch adviseur D. Sok van 24 september 2015 en een brief van register arbeidsdeskundige R. van de Kamer van 8 oktober 2015. Sok handhaaft zijn mening dat het werken in een relatief lawaaiige omgeving ongeschikt is voor appellant, die sterk auditief beperkt is. Uit de antwoorden van de geconsulteerde audioloog en audicien kan niet worden geconcludeerd dat er een arbeidsrelatie is te realiseren waarin appellant als hoortoesteldrager ook met gehoorbescherming kan communiceren zonder bezwaarlijke geluidsbelasting. Beiden kunnen slechts zeer algemene antwoorden geven met veel slagen om de arm. Van de Kamer merkt onder meer op dat hij uit de antwoorden van de door het Uwv geraadpleegde deskundigen niet de conclusie kan trekken dat middels aanpassing van het hoorapparaat ook omgevingslawaai kan worden weggenomen, zonder dat ‘normale geluiden’ worden doorgelaten, zodat communicatie mogelijk is. Bovendien merkt de audicien op dat het soms met behulp van een ‘handige audicien’ ook mogelijk is hier in een werksituatie gebruik van te maken, dit impliceert dat het niet vanzelfsprekend is dat een aanpassing succesvol zal zijn. Uit het onderzoek van het Uwv kan niet de conclusie worden getrokken dat er een aanpassing voor appellant beschikbaar is waardoor hij bij het uitvoeren van de werkzaamheden geen hinder meer zal hebben van het omgevingslawaai. Wat slechts mogelijk wordt geacht is dat het volume voor appellant begrensd zou kunnen worden, maar geenszins staat vast dat er altijd voor 100% succes kan worden behaald. De geduide functies zijn daarom niet passend.
4.8.
De Raad is van oordeel dat in het rapport van 14 september 2015 afdoende is gemotiveerd dat appellant in de geduide functies gebruik kan maken van een - voor hem noodzakelijk - hoorapparaat en dat er reële mogelijkheden zijn om daarbij, voor zover nodig, een adequate gehoorbescherming te bieden waarbij nog mondelinge communicatie mogelijk is. De antwoorden van de geraadpleegde audioloog en audicien bieden daarvoor voldoende basis, waaraan niet afdoet dat beiden aangeven dat er op de gehoorproblematiek en werksituatie afgestemd maatwerk moet worden geleverd. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht mee laten wegen dat de geduide functies geen kenmerkende geluidsbelasting kennen en dat in geen van de functies sprake is van intensief verbaal communiceren. Wat in de brieven van Sok en Van de Kamer van 24 september 2015 en
8 oktober 2015 is aangevoerd geeft geen aanleiding tot een ander oordeel.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E. Dijt en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) V. van Rij

UM