ECLI:NL:CRVB:2015:4833

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
14/2999 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering in verband met belastingteruggave

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellant ontvangt sinds 16 april 2011 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In 2012 ontving hij ook inkomsten uit arbeid, die met een vrijlating van 25% op de bijstand in mindering zijn gebracht. Daarnaast ontving appellant vanaf 1 januari 2012 bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag. Na een herziening van de voorlopige belastingaanslag 2012, leidde dit tot een belastingteruggave van € 245,-. Het college heeft vervolgens bij besluit van 13 september 2013 de bijstand over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 herzien en een bedrag van € 244,96 teruggevorderd van appellant. Dit besluit werd in een later besluit van 23 december 2013 door het college gehandhaafd, wat leidde tot een beroep van appellant bij de rechtbank.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 10 november 2015 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het college niet verscheen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de belastingteruggave volledig moet worden gerekend tot de middelen waarover appellant kon beschikken. De Raad bevestigde dat het college bevoegd was om de belastingteruggave terug te vorderen, omdat deze teruggave leidde tot een hoger inkomen voor appellant. De gronden die appellant aanvoerde tegen de terugvordering werden door de Raad verworpen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

14/2999 WWB
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 april 2014, 13/10677 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant hebben mr. M.L.M. Klinkhamer en mr. L. Orie hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klinkhamer. Het college is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant ontvangt vanaf 16 april 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In 2012 ontving appellant tevens inkomsten uit arbeid die, met inachtneming van een vrijlating van 25%, op de bijstand in mindering zijn gebracht.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf 1 januari 2012 bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag.
1.2.
Naar aanleiding van een herziening van de voorlopige belastingaanslag 2012, wat tot een belastingteruggave heeft geleid van € 245,-, heeft het college bij besluit van 13 september 2013 de bijstand over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 herzien en de betaalde bijstand tot een bedrag van € 244,96 van appellant teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 23 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 september 2013 ongegrond verklaard, met dien verstande dat het college de terugvordering heeft gebaseerd op artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen voor zover die bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen de situatie dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de WWB beschikt of kan beschikken.
4.2.
In artikel 31, eerste lid, eerste volzin, van de WWB is bepaald dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Ingevolge de derde volzin behoort in elk geval tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
4.3.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de WWB worden niet tot de middelen gerekend vergoedingen en tegemoetkomingen, waaronder begrepen de tegemoetkoming ontvangen op grond van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven, voor, alsmede de vermindering of teruggave van, loonbelasting of inkomstenbelasting en van premies volksverzekeringen op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren, tenzij voor deze kosten bijstand wordt verleend.
4.4.
Niet weersproken is dat de belastingteruggave over 2012 genoemd in 1.2 deels ziet op de toegepaste arbeidskorting en deels op een verhoging van de hypotheekrente-aftrek.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de belastingteruggave volledig gerekend moet worden tot de middelen waarover appellant kon beschikken. Voor zover de teruggave verband houdt met de hypotheekrenteaftrek wordt verwezen naar de uitspraak van 3 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3860. Voor zover de teruggave betrekking heeft op de arbeidskorting wordt verwezen naar de uitspraak van 8 januari 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE1306. Nu de belastingteruggave over 2012 ertoe leidt dat appellant achteraf bezien over een hoger inkomen heeft beschikt, was het college bevoegd de ontvangen belastingteruggave van appellant terug te vorderen.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat het college de belastingteruggaven in 2010 en 2013 voor zover deze betrekking hebben op de hypotheekrente-aftrek in beide jaren niet op de bijstand in mindering heeft gebracht, maar dat het college in plaats daarvan de woonkostentoeslag heeft herberekend. Met een beroep op deze praktijk stelt appellant dat met de betreffende belastingteruggave over 2012 op dezelfde wijze rekening moet worden gehouden. Deze grond slaagt niet. Zo het college de belastingteruggaven in verband met de hypotheekrenteaftrek in 2010 en 2013 niet heeft teruggevorderd, waarvoor in de gedingstukken overigens geen aanwijzingen te vinden zijn, dan doet dat niet af aan de in 4.5 genoemde bevoegdheid. De (herberekening van) de woonkostentoeslag valt buiten dit geding, zodat de hierop betrekking hebbende grond onbesproken zal worden gelaten.
4.7.
Voorts heeft appellant aangevoerd dat het college bij de terugvordering van de belastingteruggave voor zover deze ziet op de arbeidskorting rekening had moeten houden met een vrijlating van 25% als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder n, van de WWB. Deze grond slaagt evenmin, reeds omdat geen sprake is van inkomsten uit arbeid.
4.8.
Nu de aangevoerde gronden niet slagen, moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. Hillen en
J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A. Stuut

HD