ECLI:NL:CRVB:2015:4820
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.E. Bakker
- G. Van Zeben-de Vries
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Toekenning van toeslag op grond van de Toeslagenwet met betrekking tot terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die sinds 22 april 2002 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), verzocht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) met terugwerkende kracht. Het Uwv kende de toeslag toe vanaf 22 maart 2012, maar appellant stelde dat hij recht had op een verdere terugwerkende kracht tot 30 november 2007, omdat hij in die periode een kind had dat jonger was dan twaalf jaar.
De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard en de ingangsdatum van de toeslag vastgesteld op 7 maart 2013. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen bijzonder geval was dat een verdere terugwerkende kracht rechtvaardigde. De Raad kwam tot de conclusie dat het Uwv de aanvraag van appellant niet correct had beoordeeld en dat er wel degelijk sprake was van nieuw gebleken feiten die de aanvraag voor een toeslag met terugwerkende kracht tot 30 november 2007 konden rechtvaardigen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verbeterde de gronden. De Raad oordeelde dat het Uwv de aanvraag van appellant had moeten inwilligen met ingang van de datum waarop appellant aan de materiële voorwaarden voldeed, en dat de terugwerkende kracht gemaximeerd moest worden tot het moment waarop appellant recht had op de toeslag. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij de proceskosten niet werden toegewezen.