ECLI:NL:CRVB:2015:4810

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
13-5807 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van herhaalde aanvraag Wajong-uitkering en nieuw gebleken feiten

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag van appellant voor een Wajong-uitkering, die eerder was afgewezen door het Uwv. Appellant heeft in zijn aanvraag en in de bezwaarfase aangevoerd dat er nieuwe feiten zijn die zijn aanvraag ondersteunen, met name psychische klachten die volgens hem al eerder bestonden dan door het Uwv werd vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de door appellant aangevoerde feiten niet als nieuw gebleken kunnen worden aangemerkt volgens artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft geconcludeerd dat er geen medisch objectiveerbare gegevens zijn die aantonen dat appellant voor zijn 17e of 18e jaar al psychische beperkingen had. Het Uwv heeft echter verzuimd om de aanvraag van appellant ook te beoordelen voor de toekomst, wat in strijd is met de Awb. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van gronden, en wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

13/5807 WAJONG
Datum uitspraak: 14 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 september 2013, 12/2030 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégroire hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op vragen van de Raad.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.1.
Op 14 juli 2009 heeft appellant, geboren op 1 juli 1984, een uitkering op grond van de Wet arbeidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd, waarbij hij als klachten en belemmeringen angst-, dwang-, slaap-, concentratiestoornissen en depressies heeft vermeld.
1.1.2.
Naar aanleiding van zijn aanvraag is hij onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 25 september 2009 onder meer vermeld dat appellant ten gevolge van een mortieraanval in Somalië letsel heeft aan zijn linkeronderbeen, waardoor hij op zijn 17e jaar beperkingen heeft voor het verrichten van arbeid. Appellant heeft tevens psychische beperkingen die in 2004 manifest zijn geworden. De psychische beperkingen zijn het gevolg van een andere ziekteoorzaak. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld die geldt op de dag dat hij 18 jaar werd en een FML die geldt op (arbitrair) 1 januari 2004.
1.1.3.
De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 2 november 2009 vermeld dat appellant op basis van geselecteerde voorbeeldfuncties minder dan 25% arbeidsongeschikt in de zin van de Wajong is. De toename van klachten in 2004 blijft voor de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing, omdat deze een andere ziekteoorzaak heeft.
1.1.4.
Bij besluit van 9 november 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid op en na 1 juli 2002 minder dan 25% is.
1.1.5.
Bij besluit van 10 november 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering in verband met opnieuw ingetreden arbeidsongeschiktheid, omdat deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit een andere ziekteoorzaak.
1.1.6.
Bij besluit van 9 april 2010 zijn appellants bezwaren tegen de besluiten van
9 en 10 november 2009 ongegrond verklaard.
1.2.1.
Appellant heeft het Uwv bij brief van 28 maart 2011 verzocht om zijn aanspraak op een Wajong-uitkering opnieuw te beoordelen. Appellant heeft bij dit verzoek een brief van
Pro Psy van 14 februari 2011 gevoegd, waarin is vermeld dat uit dossierstudie blijkt dat hij te kennen heeft gegeven dat hij in de loop van 2002 de eerste depressie ontwikkelde. Tevens is een brief van de huisarts van 23 februari 2011 bij dit verzoek gevoegd, waarin is vermeld dat appellant zich in december 2004 voor het eerst met depressieve klachten heeft gemeld maar daar volgens de vermelding van een collega al drie jaar last van had. Volgens de huisarts heeft zijn psychiatrische stoornis zich in de loop van zijn leven ontwikkeld.
1.2.2.
Bij besluit van 25 juli 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die er toe leiden dat de genomen beslissing van 9 november 2009 onjuist is. Tegen dat besluit heeft appellant geen bezwaar ingediend.
1.3.1.
Appellant heeft het Uwv bij brief van 22 juni 2012 opnieuw verzocht om een Wajong-uitkering dan wel om de eerdere besluiten te herzien. Ter ondersteuning van dit verzoek heeft appellant een brief van psychologe S. Ramakers van het Angstcentrum Libertaz (Libertaz) van 30 mei 2012 gevoegd. In deze brief wordt vermeld dat uit de klachteninventarisatie blijkt dat appellant al sinds vele jaren hinder heeft van psychische klachten en dat deze klachten al aanwezig waren voordat bij een behandeling brandwonden werden toegebracht. Er is sprake van een erfelijke component, omdat zowel zijn moeder als zijn zus dezelfde klachten hebben. Voorts heeft appellant een besluit van het Uwv van 6 maart 2012 meegestuurd, in welk besluit de door hem gevraagde WSW-indicatie is afgewezen omdat hij meer begeleiding nodig heeft dan in WSW-verband geboden kan worden.
1.3.2.
Naar aanleiding van dit verzoek heeft de verzekeringsarts in zijn rapport van 29 juni 2012 vermeld dat er geen andere medische feiten zijn dan waarmee appellant in het verleden al bekend was. De conclusie van de psychologe vormt geen nieuw medisch feit, maar berust op een anamnestische aanname.
1.3.3.
Bij besluit van 25 juli 2012 heeft het Uwv geweigerd om het eerdere besluit te herzien, omdat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden zijn die tot de conclusie leiden dat het eerdere besluit onjuist is.
1.3.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit in zijn rapport van 30 oktober 2012 vermeld dat er geen objectieve medische argumenten naar voren zijn gekomen om het advies van de verzekeringsarts te herzien. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 juli 2012 is bij besluit van
8 november 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts in het rapport van 25 september 2009, dat is opgesteld in verband met appellants eerste aanvraag om een Wajong-uitkering, ook al heeft vermeld dat appellant diverse brandlittekens op de borst en de buik heeft. De psychische klachten van appellant zijn in dat rapport uitgebreid besproken. Het verslag van de psychologe van 30 mei 2012 kan niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden aangemerkt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts in het rapport van
25 september 2009 “cupping’ vermeldt. “Cupping” veroorzaakt volgens appellant geen brandwonden maar enkel blauwe plekken. De verzekeringsarts heeft in dit rapport gesteld dat de psychische problematiek vanaf 2004 bestaat, maar gezien de bevindingen van de behandelend psychologe van Liberatz bestaat deze problematiek al veel langer. Dit betreft volgens appellant wel een nieuw feit.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De aanvraag van appellant van 22 juni 2012 is een herhaling van de aanvraag waarop het Uwv bij besluit van 9 november 2009 heeft beslist. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Uit de aanvraag en het bezwaarschrift valt af te leiden dat het hier een uitkering op grond van de Wajong per 1 juli 2002 betreft, zowel voor het verleden als voor de toekomst.
4.2.
Ter ondersteuning van zijn aanvraag van 22 juni 2012 heeft appellant aangevoerd dat de bevindingen van de behandelend psychologe Ramakers als nieuw feit moeten worden aangemerkt. Uit de door haar verstrekte informatie blijkt volgens appellant dat zijn psychische klachten al bestonden voordat hij 17 en 18 jaar was.
4.3.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht en op juiste gronden geoordeeld dat wat appellant heeft vermeld bij zijn aanvraag van 22 juni 2012 en naar voren heeft gebracht in de bezwaarfase, niet is aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak met juistheid verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 oktober 2012. In dit rapport is verwezen naar het rapport van de primaire verzekeringsarts van 29 juni 2012, waarin te kennen is gegeven dat het langer bestaan van de psychische klachten is gebaseerd op een anamnestische aanname door psychologe Ramakers en dat het langer bestaan van deze klachten niet wordt ondersteund door een valide verslaglegging van een deskundige op en rond de tijd dat de psychische aandoening manifest werd. Voorts zijn de mate en de ernst van de psychische problematiek en het beloop in de tijd niet deugdelijk beschreven volgens de verzekeringsarts. Hiermee is deugdelijk gereageerd op hetgeen bij de aanvraag en in bezwaar naar voren is gebracht. Op basis van de voor handen zijnde stukken kan slechts worden vastgesteld dat appellant zich in 2004 voor het eerst met psychische klachten heeft gemeld. Er zijn geen medisch objectiveerbare gegevens waaruit blijkt dat appellant voor de dag dat hij 17 jaar werd dan wel voor de dag dat hij 18 jaar werd al psychische beperkingen had.
4.4.
Het Uwv heeft ten onrechte de aanvraag van appellant niet tevens opgevat als betrekking hebbend op de periode na de aanvraag van de Wajong-uitkering. Nu het Uwv in het bestreden besluit hierdoor heeft verzuimd te beoordelen of hetgeen door appellant is aangevoerd ertoe kan leiden dat hij voor de toekomst aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de Wajong, is dit besluit niet deugdelijk gemotiveerd, zodat dit besluit in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.5.
Appellant heeft bij zijn aanvraag noch in bezwaar feiten en omstandigheden naar voren gebracht die, hoewel geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, aanleiding hadden moeten geven tot nader onderzoek door het Uwv en die konden bijdragen aan het oordeel van de bestuursrechter dat het besluit waarvan herziening is gevraagd, niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken vanaf de datum waarop de aanvraag is gedaan. Op grond van de brieven van de behandelend psychologe en de huisarts van appellant en de weigering van de WSW-indicatie kan niet worden geconcludeerd dat er feiten en omstandigheden zijn die aanleiding moesten geven tot het doen van nader onderzoek. Deze stukken bevatten geen feiten waaruit de onjuistheid van het besluit van 9 november 2009 kan worden afgeleid. Hieruit vloeit tevens voort dat er geen aanleiding wordt gezien om een medisch deskundige te benoemen. Dit leidt tot de conclusie dat de aanvraag van appellant ook met betrekking tot het aspect dat niet door het Uwv is beoordeeld, had moeten worden afgewezen door het Uwv. Omdat appellant hierdoor niet zal worden benadeeld, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd met verbetering van gronden. Het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente dient te worden afgewezen.
5. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en € 490,- in hoger beroep, in totaal € 1.470,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de wettelijke rente af;
veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.470,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP