ECLI:NL:CRVB:2015:4765

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14-3849 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die sinds 25 juli 2011 uitgevallen is met psychische klachten, waaronder de ziekte Gilles de la Tourette. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat appellant niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was op de datum van het bestreden besluit, 22 juli 2013.

Appellant had in bezwaar gesteld dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door het Uwv was aangenomen. Hij voerde aan dat hij moeilijk kon samenwerken en dat de geselecteerde functies te belastend waren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde echter dat appellant ondanks zijn aandoening in staat was om te functioneren, zij het met beperkingen. De rechtbank onderschreef deze conclusie en oordeelde dat er geen reden was om aan de medische grondslag van het bestreden besluit te twijfelen.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn eerdere gronden en stelde dat zijn situatie verslechterd was. De Raad bevestigde de eerdere oordelen en oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld. De geselecteerde functies waren passend binnen de vastgestelde beperkingen van appellant. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de aangevallen uitspraak te vernietigen en bevestigde deze, evenals het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

14/3849 WIA
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 5 juni 2014, 13/3359 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2015. Voor appellant is verschenen mr. Meulenberg-ten Hoor. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.P. Veltman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als consulent voor 40 uur per week, is op 25 juli 2011 uitgevallen met psychische klachten. Appellant is bekend met de ziekte Gilles de la Tourette.
1.2.
In verband met het volbrengen van de wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daartoe is appellant onderzocht door een verzekeringsarts die in zijn rapport van 15 mei 2013 heeft vastgesteld dat appellant als gevolg van psychische klachten en lichamelijke klachten ten gevolge van Gilles de la Tourette beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 mei 2013. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 4 juni 2013 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen functie maar nog wel geschikt voor een viertal andere functies. Op basis van de loonwaarde van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 4 juni 2013 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een Wet WIA-uitkering is ontstaan omdat hij met ingang van 22 juli 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
In bezwaar heeft appellant gesteld dat hij meer beperkt is dan aangenomen. Hij heeft te kennen gegeven dat hij als gevolg van zijn aandoening moeilijk met anderen kan samenwerken. Door zijn aandoening heeft appellant weinig sociale contacten. Een effectieve behandeling voor zijn tics en hoofdpijnklachten heeft hij niet gevonden. De geselecteerde functies acht hij niet geschikt omdat deze in fysieke (onder meer vanwege het tillen) en psychische zin te belastend zijn. Ook eentonig werk zoals in de functie productiemedewerker heeft een negatieve uitwerking op zijn tics.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar is appellant op 22 en op 23 juli 2013 op een hoorzitting gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant ondanks Gilles de la Tourette in zekere zin heeft kunnen functioneren, maar nu wel tegen beperkingen aanloopt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan zich vinden in de FML van 15 mei 2013, maar acht wel een aanvullende beperking noodzakelijk op het aspect “samenwerken”. Deze aanvulling is vastgelegd in een FML van 24 juli 2013. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 26 september 2013 geconcludeerd dat ook met de aangepaste FML de vier voor appellant geselecteerde functies onverminderd geschikt zijn te achten. Bij besluit van 30 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich verenigd met de medische grondslag van het bestreden besluit. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Deze artsen hebben appellant onderzocht en hadden de beschikking over voldoende medische gegevens om tot een zorgvuldig oordeel te komen. In het feit dat appellant op 13 februari 2014 volledig arbeidsongeschikt wordt beschouwd en hem per die datum alsnog een WIA-uitkering is toegekend, heeft de rechtbank geen reden gezien voor een andersluidend oordeel. Daartoe is gewezen op een rapport van 13 mei 2014 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarin deze te kennen heeft gegeven dat appellant op 13 februari 2014 niet in dezelfde medische toestand verkeerde als op de datum in geding.
3. Appellant heeft in hoger beroep de door hem in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden gehandhaafd. Hij handhaaft zijn stelling dat bij hem geen stabiele ziektesituatie aanwezig is die nog kan verbeteren door behandelingen. In de loop der jaren is gebleken dat zijn aandoening niet is verbeterd maar eerder is verslechterd. Voorts maken de bijwerkingen van de medicatie hem duf. Appellant acht zich op medische gronden niet in staat te werken. De voor hem geselecteerde functies zijn niet geschikt omdat deze zijn gesitueerd in een grote hal en een hectische werkomgeving waardoor er geen voorspelbare werksituatie is. Ook dient er met teveel collega’s gewerkt te worden. Ook op het gebied van hoofdbewegingen en persoonlijk risico zijn de functies niet geschikt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Omdat aan appellant bij besluit van 15 mei 2014 een WIA-uitkering per 13 februari 2014 is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, gaat het in dit geding om de periode van 22 juli 2013 tot 13 februari 2014.
4.2.
De overwegingen en het oordeel waartoe de rechtbank is gekomen met betrekking tot het medische oordeel van de verzekeringsartsen, worden onderschreven. Er bestaat geen aanleiding het onderzoek door die artsen als niet volledig of anderszins als niet voldoende zorgvuldig aan te merken. Appellant is onderzocht door de verzekeringsarts, er hebben hoorzittingen plaatsgevonden op 22 en op 23 juli 2013 waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant nader oriënterend psychologisch heeft onderzocht. De klachten van appellant zijn in kaart gebracht en zorgvuldig gewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML in bezwaar aangescherpt. In beroep is in het rapport van 13 mei 2014 toegelicht waarom op 13 februari 2014 zich een gewijzigde medische situatie voordeed ten opzichte van de situatie op 22 juli 2013. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 21 augustus 2014 die conclusie als volgt nog nader onderbouwd: “Op 25 april 2014 schrijft verzekeringsarts Van Amelsfoort dat de tics op dat moment zeer ernstig zijn en dat de psychosociale stress torenhoog is met drie lopende rechtszaken en een ex-partner die hem aansprakelijk stelt met betrekking tot “een” kind. Belanghebbende kan het allemaal niet meer aan. Dat is toch een beduidend andere situatie dan waarin ik belanghebbende aantrof.” Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 21 augustus 2014 geschreven, met verwijzing naar de brief van de neuroloog Van Domburg van 4 maart 2014, dat appellant voorbij lijkt te gaan aan de invloed van stressfactoren die hij voor een belangrijk deel in eigen hand heeft. Ook in hoger beroep is niet gebleken van aanknopingspunten in objectief-medische zin, om de zienswijze van de artsen niet juist te achten. Appellant heeft zijn stelling dat hij op medische gronden niet in staat is te werken, niet nader met medische gegevens onderbouwd.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen moet appellant in staat worden geacht de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de functies waarop de schatting berust. Deze functies zijn geselecteerd op basis van en rekening houdend met de beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 24 juli 2013. Bij rapporten van 16 september 2013, 7 januari 2014 en, in hoger beroep van 25 augustus 2014 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend toegelicht dat de geselecteerde functies vallen binnen de belastbaarheid van appellant.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tevens dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.S.E.S. Umans

RH