ECLI:NL:CRVB:2015:4763
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toegenomen beperkingen in het kader van de WAO en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was in 2006 ingetrokken omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. In 2009 meldde zij zich ziek en ontving zij een Ziektewet-uitkering. Het Uwv concludeerde in 2013 dat appellante opnieuw recht had op een WAO-uitkering, maar met een lagere mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante betwistte deze conclusie en stelde dat haar beperkingen waren toegenomen, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek had verricht. De Raad bevestigde dat de beperkingen zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de belastbaarheid van appellante juist weergeven. De Raad oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor toegenomen beperkingen en dat de eerdere conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onjuist waren. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.