ECLI:NL:CRVB:2007:BA7344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3911 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van toename van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de aanvraag voor een WAO-uitkering heeft geweigerd. Appellante had verzocht om een uitkering vanwege een vermeende toename van haar arbeidsongeschiktheid door fibromyalgie. Het Uwv heeft in zijn besluit van 22 januari 2004, met toepassing van artikel 43a van de Wet op arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een toename van arbeidsongeschiktheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 juni 2007 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 27 april 2007 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat mr. J.S. Visser, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door P.J. Langius. De Raad heeft de feiten en omstandigheden die door de rechtbank zijn weergegeven, in overweging genomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv, dat er geen toename van beperkingen was vastgesteld ten opzichte van de eerder vastgestelde beperkingen door verzekeringsartsen.

De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft aangenomen dat er geen toename van arbeidsongeschiktheid was. De Raad heeft ook opgemerkt dat het rapport van psychiater D.W. Oppedijk, dat door appellante was ingediend, niet overtuigend was, omdat het onvoldoende gemotiveerd was. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellante. De uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van griffier T.R.H. van Roekel.

Uitspraak

05/3911 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 mei 2005, 04/893 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Visser. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven.
Bij brief van 6 oktober 2003 heeft appellante het Uwv verzocht in aanmerking te worden gebracht van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met een toename van haar klachten vanwege fibromyalgie.
Bij besluit van 22 januari 2004 heeft het Uwv met toepassen van artikel 43a van de Wet op arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd appellante de verzochte uitkering toe te kennen. Bij besluit van 2 juli 2004 heeft het het Uwv het hiertegen aangetekende bezwaar ongegrond verklaard.
In dit geding moet beoordeeld worden of het Uwv terecht heeft aangenomen dat geen sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 43a van de WAO.
De rechtbank heeft dienaangaande overwogen dat er op grond van de beschikbare informatie geen aanleiding is te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de voor appellante door de verzekeringsartsen eerder vastgestelde beperkingen.
De Raad kan zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank.
Bij de beoordeling van dit besluit stelt de Raad voorop dat volgens vaste jurisprudentie het hier van toepassing zijnde artikel 43a, eerste lid, van de WAO geen regeling inhoudt van een toename van arbeidsongeschiktheid in algemene zin doch naar bewoordingen en bedoeling uitsluitend ziet op die situaties waarin sprake is van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag lagen aan de eerder toegekende doch nadien ingetrokken uitkering. Indien van een zodanige toename niet kan worden gesproken, wordt aan een beoordeling van arbeidskundige aspecten niet meer toegekomen. Slechts indien zich zulk een toename wel voordoet, dient ter beoordeling of, en zo ja in welke omvang, die toename van beperkingen ook leidt tot een toename van arbeidsongeschiktheid, de arbeidskundige component in ogenschouw te worden genomen.
In het onderhavige geval is, gegeven de afwezigheid van een toename van de medische beperkingen in de hiervoor bedoelde zin terecht niet toegekomen aan een beoordeling van arbeidskundige aspecten. Reeds deswege kan appellante niet worden gevolgd in haar grief dat het Uwv bij de beoordeling van de aanvraag van appellante ten onrechte gebruik heeft gemaakt van het Functie Informatie Systeem (FIS) in plaats van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem. Niet valt in te zien welk nadeel appellante zou hebben ondervonden van het feit dat de FIS-belastbaarheid gegevens uit december 2000 niet zijn omgezet naar een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst.
Ten aanzien van het van de zijde van appellante ingebrachte rapport van 23 augustus 2004 van psychiater D.W. Oppedijk merkt de Raad, met de rechtbank, op dat diens standpunt niet kan overtuigen nu hij geen inzichtelijke motivering geeft van zijn standpunt dat er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. De Raad kan zich -met de rechtbank- niet aan de indruk onttrekken dat genoemde psychiater de klachtenbeleving van appellante teveel heeft laten meewegen bij zijn uiteindelijke oordeelsvorming en aldus een onvoldoende geobjectiveerde maatstaf heeft gehanteerd.
Uit het vorengemelde vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2007.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.R.H. van Roekel.