ECLI:NL:CRVB:2015:4749
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- M. ter Brugge
- C. van Viegen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake terugvordering bijstand en gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de terugvordering van bijstandsuitkeringen aan de appellante, die samenwoont met R, aan de orde is. R ontving sinds 2005 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en de gemeente Amsterdam heeft de bijstand van R ingetrokken op basis van het vermoeden dat hij een gezamenlijke huishouding voert met appellante, zonder dit aan het college te melden. De gemeente heeft vervolgens de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd van zowel R als appellante. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen de terugvordering ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de verklaring van R over de gezamenlijke huishouding en de onderzoeksbevindingen van de gemeente. De Raad oordeelt dat de onderzoeksbevindingen voldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat appellante en R een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De Raad wijst erop dat de beoordeling van een gezamenlijke huishouding op objectieve criteria moet plaatsvinden, waarbij de persoonlijke motieven van de betrokkenen niet relevant zijn.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering onredelijk is of dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.