Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die samen met een partner bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), heeft zijn relatie met zijn partner op 19 juni 2013 beëindigd. Desondanks heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag de bijstand over de periode van 19 juni 2013 tot en met 31 juli 2013 ingetrokken en het teveel betaalde bedrag van € 1.608,99 teruggevorderd van de appellant. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om het volledige terugvorderingsbedrag van de appellant terug te vorderen, op basis van de hoofdelijke aansprakelijkheid zoals vastgelegd in artikel 59, derde lid, van de WWB. De Raad heeft de beroepsgrond van de appellant verworpen, waarin hij stelde dat het college onzorgvuldig had gehandeld door de kosten van de teveel verstrekte bijstand uitsluitend van hem terug te vorderen. De Raad heeft ook het beroep op de zesmaandenjurisprudentie afgewezen, omdat het college adequaat had gereageerd op de signalen van de appellant.
De uitspraak bevestigt dat de appellant geen recht had op bijstand naar de norm voor gehuwden na de beëindiging van zijn relatie en dat het college terecht de bijstand heeft herzien en teruggevorderd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.