ECLI:NL:CRVB:2015:4718

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/4166 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van kinderbijslag met terugwerkende kracht in het kader van de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die in Egypte woont, had geen recht meer op kinderbijslag voor zijn kinderen, die sinds september 2012 in Egypte verblijven. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had dit besluit genomen op basis van onvoldoende financiële bijdrage van de appellant aan het onderhoud van zijn kinderen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de herziening van het recht op kinderbijslag met terugwerkende kracht terecht was. De appellant stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over de terugvordering van de kinderbijslag, aangezien dit onderwerp niet in het bestreden besluit was opgenomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank inderdaad buiten de omvang van het geding was getreden door over de terugvordering te oordelen. De Raad bevestigde echter de herziening van het recht op kinderbijslag, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij in voldoende mate had bijgedragen aan het onderhoud van zijn kinderen. De Raad oordeelde dat de Svb niet hoefde af te zien van herziening met terugwerkende kracht, omdat de appellant zijn mededelingsverplichting had geschonden door de Svb niet tijdig te informeren over de wijziging in de verblijfplaats van zijn kinderen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de terugvordering van de kinderbijslag, maar bevestigde de uitspraak voor het overige. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van de appellant in hoger beroep.

Uitspraak

14/4166 AKW
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 juni 2014, 14/2563 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Naghi-Zadeh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2015. Namens appellant is
mr. Naghi-Zadeh verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1. Met een besluit van 4 juli 2013 heeft de Svb appellant laten weten dat hij voor zijn kinderen [A.], [B.] en [C.] vanaf het vierde kwartaal van 2012 geen recht meer heeft op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Volgens de Svb wonen de kinderen vanaf september 2012 in Egypte en heeft appellant onvoldoende bijgedragen in hun onderhoud om voor kinderbijslag in aanmerking te komen. Na bezwaar is dit besluit voor het vierde kwartaal van 2012 en het eerste kwartaal van 2013 gehandhaafd bij besluit van
21 februari 2014 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de herziening van het recht op kinderbijslag met terugwerkende kracht terecht is. De Svb heeft op juiste gronden aangenomen dat de kinderen van appellant vanaf september 2012 in Egypte wonen. Appellant heeft niet op eenvoudig controleerbare wijze aangetoond dat hij in voldoende mate heeft bijgedragen in het onderhoud van de kinderen. Ook de terugvordering van de teveel ontvangen kinderbijslag is juist, volgens de rechtbank.
3. In hoger beroep voert appellant aan dat de rechtbank ten onrechte een oordeel heeft gegeven over de terugvordering, nu dit onderwerp geen onderdeel was van het bestreden besluit. Daarnaast bestrijdt appellant de conclusie van de rechtbank dat de kinderen in de kwartalen in geding geen deel uitmaakten van zijn huishouden, maar in Egypte woonachtig waren. Voor zover aangenomen wordt dat de kinderen wel uitwonend waren, meent hij in voldoende mate aan hun onderhoud bijgedragen te hebben. Hij wijst daarbij op de moeilijke situatie in Egypte en de problemen die daardoor ontstaan bij het overmaken van geld en bij het verkrijgen van de benodigde bewijsmiddelen. Ook meent hij dat hij in ieder geval wel een gedeelte van het verplichte onderhoud heeft aangetoond en dat hij daarom een gedeelte van de kinderbijslag zou moeten ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het bestreden besluit had uitsluitend betrekking op de herziening. Door een oordeel te geven over de terugvordering van de kinderbijslag is de rechtbank buiten de omvang van het geding getreden. Uit de bewoordingen van de aangevallen uitspraak blijkt dat het dictum ook betrekking heeft op de terugvordering. De aangevallen uitspraak dient dan ook vernietigd te worden, voor zover een oordeel is gegeven over deze terugvordering.
4.2.
Ten aanzien van de herziening kan de rechtbank wel gevolgd worden. Uit het feit dat de kinderen van appellant in september 2012 naar Egypte zijn vertrokken met het doel daar onderwijs te gaan volgen volgt dat de kinderen uitwonend werden en niet meer tot het huishouden van appellant behoorden. Het enkele feit dat de kinderen in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens ingeschreven zijn gebleven op het adres van appellant kan niet leiden tot een andere conclusie.
4.3.
Vraag is of appellant tijdens de in geschil zijnde kwartalen heeft voldaan aan de bij en krachtens de AKW gestelde voorwaarde dat hij de kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. Blijkens vaste rechtspraak dient een verzekerde desgevraagd op een voor het uitvoeringsorgaan eenvoudig te controleren wijze - met name door middel van bankoverschrijvingen ten name van de persoon die het kind verzorgt - aan te tonen of aannemelijk te maken dat hij voor zijn niet in Nederland verblijvende kinderen heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage. Aan deze voorwaarde is voldaan wanneer appellant een bijdrage in het levensonderhoud heeft geleverd van ten minste een vastgesteld bedrag, dat € 416,- per kind per kwartaal bedroeg in de kwartalen in geding.
4.4.
De kinderen van appellant verbleven bij hun grootmoeder, die voor hen zorgde. Appellant had een extra bankpas aangevraagd voor zijn eigen rekening en deze pas werd door de grootmoeder gebruikt om geld te pinnen in Egypte. De door haar gepinde bedragen zijn echter niet voldoende om aan de onderhoudseis te voldoen. Op welke wijze de situatie in Egypte het de grootmoeder bemoeilijkte om geld op te nemen met deze bankpas, is door appellant niet nader onderbouwd. Appellant claimt voor zijn kinderen meer kosten te hebben gemaakt, zoals schoolkosten, vliegtickets en kleding. Van het betalen van deze kosten heeft appellant echter geen bewijsstukken overgelegd, zodat hiermee geen rekening gehouden kan worden. Evenmin kunnen zijn geldopnames in Nederland en creditcard betalingen in Egypte aangemerkt worden als onderhoudsbijdragen in de zin van de AKW, want er is geen bewijs dat deze bedragen ten goede zijn gekomen aan de kinderen.
4.5.
Voorts stelt appellant dat zijn kinderen tussen half december 2012 en half februari 2013 in Nederland zijn geweest voor vakantie. Appellant kan hierin niet gevolgd worden, nu van het verblijf van de kinderen in deze periode geen bewijzen zijn overgelegd. Weliswaar heeft [B.] een nieuw paspoort gekregen van de Burgemeester van ’s-Gravenhage, gedateerd
29 januari 2013, maar dat wil niet zeggen dat [B.] de hele geclaimde periode in Nederland heeft verbleven. Evenmin geeft het uitsluitsel over de vraag of en hoe lang de andere kinderen in Nederland zijn geweest. Voor het toerekenen van een fictief bedrag aan onderhoudsbijdrage op grond van het Besluit onderhoudswaarden kinderbijslag is zodoende niet voldaan aan de daarvoor geldende materiële toepassingsvoorwaarde(n). Omdat in het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag is geregeld dat voor iedere dag dat een uitwonend kind bij verzekerde verblijft een fictief bedrag van € 10,- wordt gerekend als fictieve onderhoudsbijdrage, heeft hij wel voldoende bijgedragen in het onderhoud.
4.6.
Appellant stelt vergeefs dat hij in ieder geval recht heeft op een gedeelte van de kinderbijslag, dan wel kinderbijslag voor één van de kinderen, nu hij wel een gedeelte van de onderhoudsbijdrage heeft aangetoond. Het is namelijk vaste rechtspraak van de Raad, zie als voorbeeld de uitspraak van 15 augustus 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AK3435, dat onderhoudsbijdragen worden geacht gelijkelijk te zijn besteed aan de in het desbetreffende huishouden verblijvende kinderen waarvoor aanspraak op kinderbijslag kan bestaan. Hoewel mogelijkerwijs niet aan elk kind in elk kwartaal evenveel geld besteed wordt, staat dit niet in de weg aan de aanname dat de onderhoudsbijdrage gelijkelijk over alle tot het huishouden behorende kinderen wordt verdeeld. Het is immers niet eenvoudig controleerbaar welk bedrag precies aan welk kind wordt besteed.
4.7.
Tot slot beroept appellant zich op dringende redenen om van de herziening met terugwerkende kracht af te zien. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen redenen zijn aan te nemen dat de herziening met volledige terugwerkende kracht niet in overeenstemming is met het door de Svb gevoerde beleid. Appellant heeft pas in mei 2013 gemeld dat de kinderen sinds september 2012 in Egypte waren voor studie. Appellant diende iedere wijziging in de verblijfplaats van de kinderen die van invloed zou kunnen zijn op zijn recht op kinderbijslag aan de Svb door te geven. Het vertrek naar Egypte voor de duur van een schooljaar had appellant aan de Svb moeten melden. Hij heeft dit nagelaten en daarmee zijn mededelingsverplichting geschonden. De Svb hoefde daarom niet van herziening met volledig terugwerkende kracht af te zien.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat de aangevallen uitspraak vernietigd dient te worden voor zover de rechtbank een oordeel heeft gegeven over de terugvordering van de kinderbijslag en bevestigd dient te worden voor het overige.
5. Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigd de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de terugvordering
van de kinderbijslag;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 980,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 122,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.S.E.S. Umans

RH