ECLI:NL:CRVB:2015:4712

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/5372 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en verzekeringsplichtige arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door mr. O.F.X. Roozemond, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had in een besluit van 7 februari 2013 meegedeeld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij op de datum van zijn ziekmelding, 4 juni 2008, niet als werknemer in dienstbetrekking was. Dit besluit werd in een bestreden besluit van 13 augustus 2013 door het Uwv gehandhaafd.

De rechtbank Overijssel had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. In hoger beroep stelde appellant dat er op 4 juni 2008 sprake was van een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding met [de B.V.], wat volgens hem ook door de Belastingdienst werd bevestigd. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen verzekeringsplichtige arbeidsverhouding bestond. De door appellant overgelegde arbeidsovereenkomst voldeed niet aan de vereisten voor een dienstbetrekking, en er waren geen andere documenten die zijn stelling ondersteunden.

Daarnaast oordeelde de Raad dat er geen medische onderbouwing was voor de stelling van appellant dat hij in 2009 al beperkingen had door zijn reumatische aandoening. De rechtbank had terecht geconcludeerd dat er geen bewijs was voor medisch objectiveerbare beperkingen die tot arbeidsongeschiktheid hadden kunnen leiden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5372 WIA
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
20 augustus 2014, 13/2137 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2015. Appellant is verschenen en heeft verklaard dat hij geen gemachtigde meer heeft. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 7 februari 2013 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat voor hem met ingang van 2 juni 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij niet als werknemer werkzaam was in dienstbetrekking toen hij op 4 juni 2008 ziek werd. Het tegen het besluit van 7 februari 2013 gemaakte bezwaar is bij het besluit van 13 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - voor zover hier van
belang - geoordeeld dat het Uwv zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat op 4 juni 2008 geen sprake is geweest van een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding tussen appellant en [naam B.V.] ([de B.V.]). Zij heeft daartoe vastgesteld dat zich in het dossier geen gedingstukken bevinden die de stelling van appellant dat hij op 4 juni 2008 verzekerd is geweest voor de Wet WIA ondersteunen. De door appellant overgelegde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is niet toereikend, omdat daaruit niet blijkt dat is voldaan aan de vereisten van verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting, verplichting tot loonbetaling en het bestaan van een gezagsverhouding. Uit de door appellant in beroep overgelegde stukken kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden afgeleid dat hij op 4 juni 2008 werknemer was. De rechtbank verwijst in haar overwegingen naar een gedingstuk, te weten de Suwinet Inkijk (AG - Arbeidsverleden-details) van
10 december 2012, waaruit blijkt dat er geen gegevens beschikbaar zijn over het arbeidsverleden van appellant in 2008.
3. In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat er op 4 juni 2008 sprake was van een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding tussen hem en [de B.V.]. Dit blijkt volgens hem ook uit de gegevens van de Belastingdienst. Verder meent appellant dat in ieder geval in 2009 beperkingen hadden moeten worden aangenomen voor zijn reumatische klachten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De vraag ligt voor of het Uwv met juistheid heeft aangenomen dat appellant op de eerste dag van zijn arbeidsongeschiktheid, 4 juni 2008, niet verzekerd was voor de Wet WIA. Die vraag beantwoordt de Raad bevestigend. Terecht heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak onder rechtsoverweging 4.2.4 overwogen dat de door appellant overgelegde arbeidsovereenkomst, waarop als datum indiensttreding 1 mei 2008 is vermeld, niet voldoende is om een dienstbetrekking aan te tonen. In Suwinet is pas vanaf 1 april 2009 een arbeidsrelatie met [de B.V.] geregistreerd. Voor wat betreft het vereiste van loonbetaling heeft appellant slechts één loonbetaling, namelijk over de maand april 2009, kunnen aantonen. De inkomensverklaring 2008 en de aanslag inkomstenbelasting 2008 ondersteunen geenszins de stelling van appellant dat [de B.V.] in 2008 loonbetalingen heeft gedaan. Het Suwi bedrijvenregister vermeldt als vestigingsdatum van [de B.V.] 3 juli 2008 en volgens de uittreksels van Suwinet heeft appellant van 30 juni 2008 tot en met 31 maart 2009 een bijstandsuitkering van de gemeente Raalte ontvangen. De beschikking tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst van 11 december 2009 met [de B.V.] vermeldt als datum van indiensttreding 1 april 2009. In zijn WIA-aanvraag heeft appellant zelf opgegeven dat hij per 1 april 2009 in dienst is getreden van [de B.V.]. De hiervoor opgesomde omstandigheden onderbouwen het standpunt van het Uwv dat appellant op 4 juni 2008 niet in dienstbetrekking stond tot [de B.V.].
4.2.
De Raad volgt de rechtbank eveneens in haar oordeel dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat er geen medische onderbouwing is voor het standpunt van appellant dat hij in 2009 al beperkingen had ten gevolge van zijn reumatische aandoening. De rechtbank heeft terecht verwezen naar de brief van het Uwv van 1 mei 2014 waarin inzichtelijk en overtuigend is uiteengezet waarom uit de rapporten van de verzekeringsartsen en de informatie van de behandelend sector niet blijkt van beperkingen ten gevolge van een reumatische aandoening in 2009. De omstandigheid dat in 2009 wellicht al sprake was van aantasting van zijn lichaam door de ziekte is niet voldoende. Slechts de aanwezigheid van medisch objectiveerbare beperkingen in het functioneren van appellant had tot arbeidsongeschiktheid aanleiding kunnen geven. Daarvan is niet gebleken. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medisch relevante onderbouwing ingebracht. Deze grond faalt eveneens.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.S.E.S. Umans

IJ