ECLI:NL:CRVB:2015:4649

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
14/2586 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en de beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld wegens fysieke en psychische klachten. Appellante was werkzaam als productiemedewerkster en had zich per 29 mei 2012 ziek gemeld. Na beëindiging van haar dienstverband op 12 juni 2012, werd haar een uitkering op basis van de Ziektewet toegekend. De verzekeringsarts heeft appellante op 2 september 2013 onderzocht en haar per 9 september 2013 geschikt geacht voor haar arbeid. Het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat er voldoende gegevens waren om tot een afgewogen oordeel te komen over de beperkingen van appellante. De rechtbank vond geen aanleiding om het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten en oordeelde dat de medische gegevens die in beroep waren overgelegd, geen aanleiding gaven om aan de juistheid van het medisch oordeel te twijfelen.

In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe feiten of medische informatie ingebracht. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2586 ZW
Datum uitspraak: 16 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2014, 13/9357 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Polat-Kiliç, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2015. Appellante is verschenen bij gemachtigde, mr. Polat-Kiliç. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk sinds 1 februari 2011, op basis van een contract voor bepaalde tijd, voor 40 uur per week werkzaam als productiemedewerkster bij [BV] Zij heeft zich per 29 mei 2012 ziek gemeld wegens fysieke en psychische klachten. Na beëindiging van het dienstverband per 12 juni 2012 is aan haar een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van haar ziekmelding is appellante tweemaal op het spreekuur van een verzekeringsarts onderzocht, laatstelijk op 2 september 2013. Op basis van de bevindingen uit het spreekuuronderzoek wordt appellante bij besluit van 2 september 2013 per 9 september 2013 geschikt geacht voor haar arbeid. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij besluit van 15 oktober 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 oktober 2013, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de onderzoeken van de artsen van het Uwv voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor appellante geldende beperkingen te kunnen komen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Voorts heeft de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 19 september 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7663, overwogen dat het bij een verzekeringsgeneeskundig onderzoek gaat om de vaststelling van beperkingen voor het verrichten van arbeid en dat een gestelde diagnose op zichzelf niet doorslaggevend is bij de beoordeling of sprake is van ongeschiktheid voor het eigen werk in de zin van de ZW. Tevens heeft de rechtbank, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 februari 2014, overwogen dat de in beroep overgelegde medische gegevens geen aanleiding geven om aan de juistheid van het medisch oordeel te twijfelen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat ten onrechte ten tijde van het onderzoek door de verzekeringsarts geen tolk aanwezig was, niet gevolgd wordt. In dit kader heeft de rechtbank van belang geacht dat uit het rapport van de verzekeringsarts niet blijkt dat de matige beheersing van de Nederlandse taal door appellante tijdens het onderzoek belemmerend heeft gewerkt. Voorts was ten tijde van de hoorzitting, waar ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was, de Turks sprekende gemachtigde van appellante van destijds, mr. T. Ertekin aanwezig. Zij heeft ten tijde van de hoorzitting de gelegenheid gehad de anamnese van appellante te vertalen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening houdende met hetgeen ter hoorzitting naar voren is gebracht, de verkregen informatie van de behandelend sector en eigen onderzoeksbevindingen geen aanleiding gezien een ander standpunt in te nemen dan dat van de verzekeringsarts. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek op dit punt onzorgvuldig te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante in essentie gelijke gronden aangevoerd als in beroep.
3.2.
In verweer verwijst het Uwv, nu door appellante geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd en evenmin nieuwe medische informatie is ingebracht, naar de overwegingen in het bestreden besluit en het bijbehorende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 oktober 2013.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de medische aspecten van het bestreden besluit en onderschrijft de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd.
4.3.
Nu namens appellante geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat de artsen van het Uwv de belastbaarheid van appellante op de datum in geding hebben overschat wordt geen aanleiding gezien anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.4.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter in tegenwoordigheid van
V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2015.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) V. van Rij

AP